NT2 les week 24 VWO 2, 3 en 4

NT2 les week 24 H4/V4
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
Nederlands NT2Middelbare schoolvmbo b, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 75 min

Éléments de cette leçon

NT2 les week 24 H4/V4

Slide 1 - Diapositive

NT2 les week 24
Lesdoelen

  • Ik kan de betekenis van de 'woorden van de week' uitleggen.
  • Ik voeg elke week 9 (of meer) nieuwe woorden aan mijn woordenschrift toe (en deel dit met BALS) 
  • Ik ken het belang van mijn woordenschrift
  • Uitspraakoefeningen


Slide 2 - Diapositive

woorden van week 24

  • herkennen
  • erkennen

Slide 3 - Diapositive

herkennen (aan)

Iets of iemand weer zien of weten wat het is, omdat je het eerder hebt gezien of meegemaakt.


Engels: to recognize (by)
I recognized the man by his voice.




Hoe herken je huidkanker?

Slide 4 - Diapositive

herkennen (aan) 
  • De politie heeft de dader herkend op de beveiligingsbeelden.
  • De hond herkende zijn baasje zelfs na twee jaar.
  • Sommige mensen beweren mensen te herkennen aan een karakteristieke houding bij het lopen.

Synoniemen: onderscheiden, identificeren, waarnemen
Antoniemen: niet herkennen, vergeten, verwarren met iemand/iets anders

Slide 5 - Diapositive

Collocaties met herkennen
(= vaste woordcombinaties die vaak samen voorkomen)
Werkwoorden:
iemand / iets herkennen aan iets
iemand niet herkennen
iets direct / meteen herkennen
moeite hebben met herkennen

Zelfstandige naamwoorden bij herkennen:
stem herkennen
gezicht herkennen
houding / manier van lopen herkennen
plaats / locatie herkennen
melodie / geluid herkennen
situatie / patroon herkennen


Slide 6 - Diapositive

erkennen

Toegeven dat iets waar is, of officieel zeggen dat iets of iemand bestaat of belangrijk is.


Engels: to acknowledge / to admit 
 He acknowledged his mistake.)




Ofwel: mensen zullen je fouten meestal vergeven, als je dapper genoeg bent om toe te geven dat je een fout hebt gemaakt.

Slide 7 - Diapositive

erkennen- voorbeeldzinnen
  • De leerling erkende dat hij zijn huiswerk niet had gemaakt.  

  • De vader erkende het kind officieel bij de geboorteaangifte.  
      (Hij werd officieel geregistreerd als de vader.)

  • De leraar erkende het harde werk van de leerlingen met een compliment. 
      (Hij liet zien dat hij het waardeerde.)

Synoniemen: toegeven, bevestigen, accepteren, waarderen
Antoniemen: ontkennen, negeren, afwijzen, verwerpen

Slide 8 - Diapositive

Collocaties met erkennen
(= vaste woordcombinaties die vaak samen voorkomen)
Werkwoorden:
formeel erkennen
officieel erkennen 
met moeite erkennen
openlijk erkennen
weigeren te erkennen

Zelfstandige naamwoorden bij erkennen:
fout / vergissing erkennen
kind / vaderschap erkennen
verantwoordelijkheid erkennen
prestatie erkennen
schuld / waarheid erkennen
autoriteit / status erkennen

Slide 9 - Diapositive

Verschil in één oogopslag
                   herkennen                                                                                                      erkennen

Iemand of iets zien of horen                                                                         toegeven dat iets waar is 
en weten wie of wat het is                                                                             of officieel vastleggen                              

Je gebruikt je geheugen                                                                                Eerlijk zijn, iets toegeven of officieel iets bevestigen                                                                        
Voorbeeld: "Ik herken haar aan haar stem."                                          Voorbeeld: "Ze erkende dat ze een fout had gemaakt."
                                                                                                                                   Voorbeeld juridisch: "Hij erkende het kind bij de geboorte."

Engels: to recognize                                                                                        Engels: to acknowledge / to admit / to legally acknowledge                                                                                                                                                    parenthood

Slide 10 - Diapositive

Herhaling woorden van de week
  • Kun je een voorbeeld geven van een situatie waarin je iemand zou moeten erkennen?
  • Wanneer herken jij iets of iemand meteen? Kun je een voorbeeld geven?
  • Wat is het verschil tussen ‘erkennen’ en ‘herkennen’ volgens jou?
  • Kun je een zin maken met het woord ‘erkennen’?
  • Kun je een zin maken met het woord ‘herkennen’?

Slide 11 - Diapositive

Herhaling woorden van de week
Kun je een voorbeeld geven van een situatie waarin je iemand zou moeten erkennen?
Bijvoorbeeld als iemand een goed idee heeft, dan kun je zeggen: “Ik erken dat jouw idee beter is.” Of: “Ik erken mijn fout in het gesprek.”

Wanneer herken jij iets of iemand meteen? Kun je een voorbeeld geven?
voorbeeld: Ik herken mijn beste vriend meteen aan zijn stem. Of: Ik herken het logo van mijn favoriete voetbalclub.

Wat is het verschil tussen ‘erkennen’ en ‘herkennen’ volgens jou?
‘Erkennen’ betekent toegeven dat iets waar is. ‘Herkennen’ betekent iemand of iets weer zien en weten wie of wat het is.

Kun je een zin maken met het woord ‘erkennen’?
Ik erken dat ik te laat ben gekomen. / De leraar erkent mijn harde werk.

Kun je een zin maken met het woord ‘herkennen’?
Ik herken dat liedje van de radio. / Hij herkent de man op de foto.

Slide 12 - Diapositive

Noem een onderwerp dat jij controversieel vindt en leg in één zin uit waarom er verschillende meningen over zijn.

Slide 13 - Question ouverte

Je klasgenoot zegt bezorgd:
"Ik heb vast een onvoldoende voor die toets! Echt alles ging fout!"

Schrijf een relativerende reactie.




Slide 14 - Question ouverte

Wat zou jij als allereerste aanschaffen als geld totaal geen probleem was?

Slide 15 - Question ouverte


Beschrijf hoe het eruitziet als iemand gulzig eet. Vertel ook wat je erbij voelt.

Slide 16 - Question ouverte

Kun je een situatie bedenken waarin een docent iets heel expliciet zegt? Wat zegt de docent dan precies?
Gebruik het woord expliciet in je antwoord.

Slide 17 - Question ouverte

mogelijke antwoorden bij expliciet:


Mijn docent zei expliciet: “Jullie mogen geen telefoon gebruiken tijdens de toets.”

De leraar gaf expliciet de opdracht om hoofdstuk 4 te leren voor het proefwerk.






Slide 18 - Diapositive

Soms zegt iemand iets op een impliciete manier — dus niet direct.
Kun jij een voorbeeld bedenken van iets wat iemand impliciet kan zeggen of bedoelen?

Slide 19 - Question ouverte

mogelijke antwoorden bij impliciet:


Mijn moeder zei niet dat ik moest opruimen, maar ze keek naar de rommel en zuchtte. Dat was een impliciete boodschap.

De coach zei: “Sommigen trainen wel heel weinig...” Daarmee bedoelde hij impliciet dat we meer moeten trainen.







Slide 20 - Diapositive

Is er ooit iets wat jou belette om iets te doen dat je graag wilde? Wat gebeurde er precies? Gebruik het woord ‘beletten’ in je antwoord.

Slide 21 - Question ouverte

Weerspiegelen
In welke situatie wordt het woord ‘weerspiegelen’ figuurlijk gebruikt?
A
De zon weerspiegelt op het water.
B
De spiegel weerspiegelt mijn gezicht.
C
De cijfers weerspiegelen zijn inzet.
D
Het raam weerspiegelt het licht van buiten.

Slide 22 - Quiz

Wat is een paradoxale situatie?

A
Een situatie die rustgevend is
B
Een situatie die tegenstrijdig lijkt, maar waar kan zijn
C
Een situatie zonder gevolgen
D
Een situatie die logisch is

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurt er als iets 'averechts' werkt?

A
Het werkt precies zoals bedoeld
B
Het werkt helemaal niet
C
Het lost het probleem op
D
Het heeft een tegengesteld effect

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'zinnen op iets hebben'?

A
Je ergens op verheugen
B
Iets heel graag willen hebben of doen
C
Iets goed kunnen uitleggen
D
Je ergens over verwonderen

Slide 25 - Quiz

Wat wordt bedoeld met "het schiet er bij in"?

A
Iets wordt vergeten of lukt niet door tijdgebrek
B
Iets mislukt volledig
C
Iets gebeurt toevallig
D
Iets wordt plotseling heel belangrijk

Slide 26 - Quiz

Noem een taak die er bij jou vaak inschiet en waarom dat gebeurt.

Slide 27 - Question ouverte

de veronderstelling
Welke van de volgende uitspraken bevat een veronderstelling?
A
“De les begint om 8:30.”
B
“Zij zal wel boos zijn, want ze zei niets.”
C
“Het regent nu.”
D
“Het getal pi is ongeveer 3,14.”

Slide 28 - Quiz

Redeneren
Welke leerling redeneert het meest logisch in deze discussie over huiswerk?
A
“Onderzoek toont aan dat regelmatige oefening via huiswerk leidt tot betere resultaten.”
B
“Niemand heeft zin in huiswerk, dus het is niet eerlijk.”
C
“Ik vind huiswerk vervelend, dus het zou moeten worden afgeschaft.”
D
“Als we geen huiswerk krijgen, kunnen we langer slapen.”

Slide 29 - Quiz

Overeenkomen
Wat wordt bedoeld met “de resultaten komen overeen met de hypothese”?
A
De hypothese wordt verworpen
B
De resultaten passen bij wat er van tevoren werd gedacht
C
Er is geen link tussen hypothese en resultaat
D
De resultaten zijn verrassend anders dan verwacht

Slide 30 - Quiz

Grammatica 

Weet je het nog?

Slide 31 - Diapositive

Vul de juiste vorm in (o.t.t.)
Hij ______ graag met ons mee naar de film..
(willen)

Slide 32 - Question ouverte

WILLEN - Tegenwoordige tijd (nu)
 Ik wil graag op vakantie naar Italië.
Jij wilt een nieuwe telefoon, toch?
Hij wil liever thuisblijven vanavond.
Zij wil zich beter concentreren op school.

Wij willen samen een spreekbeurt houden.
Jullie willen allemaal goede cijfers halen.
Zij (meervoud) willen niet meedoen met gym.


Let op:
Alleen bij “jij” schrijf je wilt (maar je zegt vaak gewoon “wil”).
Bij hij/zij/het is het altijd “wil” — nooit “wilt”.

Slide 33 - Diapositive

Vul de o.t.t. in:
Jij ..... een nieuwe laptop voor school.
(willen)

Slide 34 - Question ouverte

Vul de o.t.t in:
Mijn vader.... een andere auto kopen.
(willen)

Slide 35 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd (nu)
De meeste werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd bij hij/zij/het een -t achter de stam, bijvoorbeeld:

Hij loopt   -      Zij werkt   -     Het regent  -    De school opent     -   Mijn vader fietst   -   De kat spint 

Maar bij modale hulpwerkwoorden is dat anders! Modale hulpwerkwoorden krijgen géén -t bij hij/zij/het
                                                       
mogen                                                                  Hij mag vandaag thuisblijven.
zullen                                                                    Zij zal morgen op tijd zijn.
kunnen                                                                 Hij kan goed piano spelen.
moeten                                                                 Hij moet zijn huiswerk maken.
willen                                                                     Zij wil een nieuwe jas kopen.
zouden                                                                  Hij zou graag mee willen doen

Slide 36 - Diapositive

Zet de zin in de o.v.t.:
Mijn vader wil een nieuwe auto kopen.

Slide 37 - Question ouverte

Kun je een zin bedenken die verandert van betekenis als je er een ander modaal hulpwerkwoord in zet? Wat is dan het verschil in betekenis?

Slide 38 - Question ouverte

Welke woorden heb je deze les geleerd?


Slide 39 - Question ouverte

Welk woord of grammaticaverschijnsel vond je deze week het nuttigst of interessantst — en waarom?

Slide 40 - Question ouverte

Mini-schrijftaak: relativeren
Opdracht:
Je hebt net een slecht cijfer teruggekregen voor een toets waar je hard voor had geleerd. Schrijf een kort stukje (ongeveer 6-8 zinnen) waarin je uitlegt hoe je probeert te relativeren. Wat zeg je tegen jezelf op zo'n moment?

> Gebruik in je tekst het woord “relativeren” en minstens twee van de onderstaande woorden:

Keuzewoorden: 
toch - eigenlijk - meevallen - zwaar - achteraf - vergelijken - gevoel - fout -  dramatisch -volgende keer





Slide 41 - Diapositive

Mini-schrijftaak: relativeren (differentiatie)
Opdracht:
Je hebt net een slecht cijfer teruggekregen voor een toets waar je veel voor had geleerd. Schrijf een kort stukje (6-8 zinnen) waarin je uitlegt hoe je probeert te relativeren. Wat zeg je tegen jezelf op zo'n moment?

Gebruik in je tekst het woord “relativeren” en minstens twee van de onderstaande woorden:

Keuzewoorden: 
nuance  - overdrijven - in perspectief plaatsen - beschouwen - rationeel  - gevoelsmatig -
consequentie nuchter - dramatisch





Slide 42 - Diapositive

Nut en belang van woordenschrift
Een grote woordenschat is cruciaal voor begrijpend lezen, luistervaardigheid, én schrijven op zowel SE als CE!

Bij havo/vwo moeten je zelf kunnen redeneren, samenvatten, standpunten onderbouwen. Zonder goede woorden is dat letterlijk onmogelijk.
Vergelijk deze zinnen over wat je vond van een slecht cijfer:

  • “Het was niet leuk.”
  • “Het was teleurstellend, maar ik kon het gelukkig relativeren.”
➝ Welke zin laat je slimmer overkomen?

Slide 43 - Diapositive

Nut en belang van woordenschrift
Je hersenen zijn als een gereedschapskist. Elk woord is een nieuw stuk gereedschap. Hoe meer je hebt, hoe beter je iets kunt uitleggen, overtuigen of je mening onderbouwen.

Je hersenen zijn als een gereedschapskist. Zonder woorden heb je geen gereedschap. Dan sta je straks op je eindexamen met alleen een hamer, terwijl je een schroevendraaier nodig hebt


Slide 44 - Diapositive

Woordenschrift
Wat is een woordenschrift?

Een woordenschrift is een speciaal schrift waarin jij nieuwe Nederlandse woorden opschrijft die je leert.

Je gebruikt het om:

  • (Frequente) woorden beter te onthouden.
  • Sneller beter Nederlands te leren.

Slide 45 - Diapositive

Woordenschrift
Waarom is een woordenschrift handig?

✅ Je leert woorden beter.
✅ Je ziet hoe je een woord gebruikt in een zin.
✅ Je kunt altijd terugkijken als je iets vergeet.
✅ Het is jóuw eigen boekje – je maakt het op jouw manier!


Slide 46 - Diapositive

Woordenschrift
Tips voor gebruik:

  • Schrijf regelmatig nieuwe woorden op (bijvoorbeeld 3 per dag).
  • Herhaal de woorden af en toe.
  • Werk netjes, zodat je het goed kunt lezen.
  • Gebruik kleur of plaatjes om het leuker te maken!


Slide 47 - Diapositive

Woordenschrift
📝 Wat schrijf je op in je woordenschrift?

Voorbeeld
📌 Het woord polarisatie
📚 Betekenis: Het sterker worden van tegenstellingen tussen groepen mensen.
✍️ Een zin met het woord: Door polarisatie praten mensen steeds minder met elkaar.
🖼️ Een tekening of plaatje (Bijvoorbeeld twee groepen mensen tegenover elkaar met een kloof ertussen)

Slide 48 - Diapositive

Huiswerk week 24
  • Leer alle onregelmatige werkwoorden 
  • Vul je woordenschrift aan met minimaal 9 nieuwe woorden en deel je woordenschrift met mij einde van deze week! 
(denk daarbij aan het delen met mogelijkheid tot bewerken 
- het pennetje!)



Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

Schrijfopdracht: relativeren in het dagelijks leven
Afgelopen zaterdag gingen we bij een kat in Rotterdam kijken die te koop stond. De eigenaren zeiden dat hij een beetje verlegen was, maar wel sociaal. Toen we er waren, bleek dat niet waar: de kat was erg angstig, bang en leek onderprikkeld. Hij dook meteen weg zodra we binnenkwamen. Het huis was ook heel vies en ik schrok daar nogal van. Ik voelde me eerst erg verdrietig en schuldig dat ik de kat daar had achtergelaten en dat we voor niets naar Rotterdam waren gereden, maar later kon ik het gelukkig relativeren. Het was hún verantwoordelijkheid dat ze de kat en zijn situatie anders hadden voorgesteld, niet die van ons. Mijn man en ik hadden ons best gedaan en konden er niets aan veranderen.



Slide 51 - Diapositive