Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Wat is een vergelijking?
Slide 1 - Question ouverte
Wat betekent: relatief
A
regel
B
nogal
C
nieuwe
D
gewoon
Slide 2 - Quiz
Wat betekent: onderhevig
A
gebonden
B
gewoon
C
nogal
D
regel
Slide 3 - Quiz
Welke vergelijking kun je maken: Hij had een hele goede conditie. Hij had ........
Slide 4 - Question ouverte
Wat is het werkwoordelijk gezegde uit de volgende zin: Lotte gaat vanaf zaterdag werken bij de bakker.
A
Lotte
B
Gaat
C
Gaat werken
D
Werken
Slide 5 - Quiz
Wat is het onderwerp uit de volgende zin: Achter de sporthal zijn in de herfstvakantie twee sportvelden gemaakt.
A
Achter de sporthal
B
In de herfstvakantie
C
Zijn gemaakt
D
Twee sportvelden
Slide 6 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De overvallers zouden de kluis met een hamer geopend hebben.
A
De overvallers
B
De kluis
C
Een hamer
D
Geopend
Slide 7 - Quiz
Geef aan of in de zin een werkwoord staat met een vast voorzetsel. In het dorpje rook het altijd naar vis
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Geef aan of in de zin een werkwoord staat met een vast voorzetsel. Het liefst lig ik de hele dag op de bank een boek te lezen.
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin: De autohandelaar drong de koper sterk aan op contante betaling
A
drong de koper sterk aan
B
sterk aan op
C
aan op contante betaling
Slide 10 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin: Bij de benoeming sprak de professor over digitalisering in het onderwijs
Slide 11 - Question ouverte
Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
koningsdag
B
oosten
C
lente
D
basisschool
Slide 12 - Quiz
Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet. Kies uit: punt, komma, dubbele punt, vraagteken, aanhalingstekens. Welk gerecht smaakt het best couscous risotto bulgur of falafel
Slide 13 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes in. (melden) je snel bij de conciërge, Lisa!