Weer en klimaat - klimatenfactoren

Weer en klimaat - klimaatfactoren
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Weer en klimaat - klimaatfactoren

Slide 1 - Diapositive

De ik-zit-en-begin-gelijk-vraag
Wat: Heb je de stof van de vorige les goed begrepen?

Hoe: 
  • Werk alleen, dus zonder te praten en kijk niet bij je buur
  •  Op je wisbordje: maak juiste combinaties tussen de afbeeldingen en de klimaten op de volgende dia.

timer
2:00

Slide 2 - Diapositive

Tropisch klimaat
Woestijn klimaat
Gematigd klimaat
Land klimaat
Middellands zeeklimaat
Toendra klimaat

Slide 3 - Question de remorquage

Programma
A. De ik-zit-en-begin-meteen-vraag  (5 min)
1. Wat gaan we deze les leren? - de leerdoelen (5 min)
2. Opdracht: wat weten we al over klimaatfactoren? (5 min)
3. Uitleg: de 5 klimaatfactoren super kort (10 min)
4. Opdracht: klimaten en klimaatfactoren (10 min)
5. Verwerking: eindexamenvragen (15 min)
6. Afronding - hoe hebben we gewerkt en wat hebben we geleerd? (10 min)

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen
Focusvraag:
Kun jij uitleggen waarom een bepaald klimaat voorkomt op een specifieke plek op aarde?

Aan het eind van deze les kun je:
1. de vijf klimaatfactoren benoemen en uitleggen wat elke factor inhoudt;
2. per klimaatfactor uitleggen hoe deze invloed heeft op de temperatuur en/of neerslag in een gebied;
3. verklaren waarom een specifiek klimaat voorkomt op een bepaalde plek, door minimaal twee klimaatfactoren te combineren.




Slide 5 - Diapositive

Opdracht: wat weten we al?
Wat: checken wat je allemaal al weet over de klimaatfactoren.

Hoe:
  • Werk alleen, dus zonder te praten en kijk niet bij je buur
  • Op je wisbordje: zijn de stellingen juist of onjuist?
  • Houd je bordje pas omhoog als de docent het zegt

Stellingen: 
  1. Een woestijnklimaat ontstaat door de hoge temperatuur.
  2. Een tropisch klimaat vind je vooral bij de evenaar omdat daar meer regen valt.
  3. Hoe hoger een gebied ligt, hoe warmer het wordt.
  4. In Europa komen geen woestijnklimaten voor omdat Europa dichter bij de zee ligt.
  5. Een landklimaat heeft veel te maken met de afstand tot de zee.
  6. Het klimaat in een gebied heeft niets te maken met de windrichting.

timer
3:00

Slide 6 - Diapositive

Klimaatfactoren
Welk klimaat een gebied of land heeft hangt af van de klimaatfactoren die er van invloed zijn.
Gebieden waar dezelfde klimaatfactoren van invloed zijn, hebben dezelfde kenmerken en dus hetzelfde klimaat.
Er zijn 5 klimaatfactoren.

We gaan ze 1 voor 1 super snel doornemen!

Slide 7 - Diapositive

1. Breedteligging
Hoe dichter een gebied/ land bij de Evenaar ligt, hoe warmer het er is.
Hoe dichter een gebied/ land bij de Noordpool ligt, hoe kouder het er is.

Op je wisbordje 
In welk land is het warmer: Nederland of Spanje


Slide 8 - Diapositive

2. Hoogteligging
Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt.
De regel is: iedere 1000 meter die je stijgt, wordt het 6 graden kouder.

A) Op je wisbordje
Het is op 0 meter hoogte 24 graden.
Je gaat 1000 meter omhoog.
Wat is de nieuwe temperatuur op 1000 meter hoogte?

B) Op je wisbordje
Het is op 0 meter hoogte 30 graden.
Je gaat 3000 meter omhoog.
Wat is de nieuwe temperatuur op 3000 meter hoogte?

Slide 9 - Diapositive

Windrichting
Wind uit het noorden is koud (-> Noordpool).
Wind uit het zuiden is warm (-> Evenaar)
Wind van zee is vochtig -> regen (In Nederland is dit wind uit het westen)
Wind van land is droog -> geen regen (In Nederland is dit wind uit het oosten)

Op je wisbordje
Als je in de winter wilt schaatsen moet de wind komen uit... 
A) Noord en/of West
B) Noord en/of Oost
C) Zuid en/of West
D) Zuid en/of Oost

Slide 10 - Diapositive

Invloed van de zee
De temperatuur van het zeewater loopt 1 seizoen achter op de temperatuur van het land.
Aan de kust is het daarom in de zomer net iets minder warm dan verder landinwaarts.
Aan de kust is het daarom in de winter net iets minder koud dan verder landinwaarts.
Dit komt omdat de bovenste laag van het zeewater door de wind mengt met de onderste laag van het zeewater.


Op je wisbordje
1. Als het zomer is heeft het zeewater de temperatuur van de ..... (seizoen) en is dus net iets warmer/ kouder dan het land.
2. Als het herfst is heeft het zeewater de temperatuur van de ..... (seizoen) en is dus net iets warmer/ kouder dan het land.
3. Als het winter is heeft het zeewater de temperatuur van de ..... (seizoen) en is dus net iets warmer/ kouder dan het land.
4. Als het lente is heeft het zeewater de temperatuur van de ..... (seizoen) en is dus net iets warmer/ kouder dan het land.

Slide 11 - Diapositive

Soort aardoppervlak
Steen, beton en asfalt worden snel warm in de zon. 
Water en gras worden minder snel warm in de zon.
Hoe warmer, hoe meer verdamping en dus ook hoe meer neerslag!

Op je wisbordje: welk antwoord is juist


Slide 12 - Diapositive

Opdracht: de klimaten en bepalende klimaatfactoren
Wat: Welke klimaatgrafiek hoort bij welk klimaat? Kun jij aan de hand van 6 grafieken bepalen bij welk klimaat de grafiek hoort?

Hoe:
  • In tweetallen
  • 6 Klimaten + 6 klimaatgrafieken
  • Bepaal samen welke klimaat er bij iedere grafiek hoort.

Klaar? Roep je docent en ligt de gemaakte keuzes toe. Ga daarna aan de slag met de eindexamenvragen.

Hulp: Je duo + je kennis over de klimaten uit de vorige les (de ligging + kenmerken + vegetatie)



timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

Verwerken: examenvragen
Wat: kunnen we met wat we nu geleerd hebben examenvragen beantwoorden?

Hoe: 
  • werk alleen en praat dus helemaal niet!
  • lees de vragen door + onderstreep de belangrijke begrippen.
  • wat weet je over deze begrippen?
  • maak de 4 examenvragen binnen de tijd


Hulp: Geen!

Let op: na 7 minuten gaan we vragen nakijken. Je moet dus op tijd klaar zijn!
timer
7:00

Slide 14 - Diapositive

Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
Reflectie:
Hoe hebben jij gewerkt?
Hoe heeft de klas gewerkt?
Hoe deed de juf het?

Leerdoelen:
1. de vijf klimaatfactoren benoemen en uitleggen wat elke factor inhoudt;
2. per klimaatfactor uitleggen hoe deze invloed heeft op de temperatuur en/of neerslag in een gebied;
3. verklaren waarom een specifiek klimaat voorkomt op een bepaalde plek, door minimaal twee klimaatfactoren te combineren.

Check: hebben we (juist) geleerd?
Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de examenvraag op de laatst dia!


Slide 15 - Diapositive

Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
Check: hebben we (juist) geleerd?
Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de examenvraag.
Werk alleen: dus praat niet en kijk niet bij je buur.




Slide 16 - Diapositive