Zwakke ww alles door elkaar

• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

1. Wat zie je op de foto?
2. Wanneer gebruik je het ezelsbruggetje '(fe)esttenten'? 

voorbeeld standaard zwak werkwoord 

met ezelsbruggetje (fe)esttenten.

	hoofdregel
ich	spiel e	- e
du	spiel st	- st
er/sie/es	spiel t	- t
wir	spiel en	- en
ihr	spiel t	- t
sie/Sie	spiel en	- en

zwakke regelmatige werkwoorden

UITZONDERING 1:

De werkwoorden met een
stam op een -s, -ß en een -z 

	uitzondering stam op s,z,ß
ich	reis e
du	reis t
er/sie/es	reis t
wir	reis en
ihr	reis t
sie/Sie	reis en

	hoofdregel	uitzondering stam op s,z,ß
ich	spiel e	reis e
du	spiel st	reis t
er/sie/es	spiel t	reis t
wir	spiel en	reis en
ihr	spiel t	reis t
sie/Sie	spiel en	reis en

zwakke regelmatige werkwoorden

UITZONDERING 2:

De werkwoorden met een
stam op een -d of -t

	uitzondering stam op d, t
ich	find e
du	find e st
er/sie/es	find e t
wir	find en
ihr	find e t
sie/Sie	find en

Eindigt de stam op d of t, begint de uitgang met een e

	hoofdregel	uitzondering stam op d, t
ich	spiel e	find e
du	spiel st	find e st
er/sie/es	spiel t	find e t
wir	spiel en	find en
ihr	spiel t	find e t
sie/Sie	spiel en	find en

	hoofdregel	uitzondering stam op s,z,ß	uitzondering stam op d, t
ich	spiel e	reis e	find e
du	spiel st	reis t	find e st
er/sie/es	spiel t	reis t	find e t
wir	spiel en	reis en	find en
ihr	spiel t	reis t	find e t
sie/Sie	spiel en	reis en	find en

Ich (wohnen) ........... in den Niederlanden.

1. wohn
2. wohne
3. wohnst
4. wohnen

Welches Spiel (spielen) ......... du?

1. spiele
2. spielt
3. spielen
4. spielst

Meine Mutter (kochen) ......... Spaghetti

1. koch
2. koche
3. kocht
4. kochen

Was (wünschen) _________ ihr zu Weihnachten?

1. wünsche
2. wünscht
3. wünschst
4. wünschen

Noem een werkwoord waarvan de stam eindigt op een s, z of ß

(tanzen) __________ du gerne im Club?

1. tanzt
2. tanst
3. tanzst
4. tanze

Die Kuh (rasen) ________ in der Wiese.

1. rase
2. rast
3. rasen
4. raset

Wir (reisen) ____________ in die Türkei.

1. reise
2. reist
3. reisen
4. reisst

Wie (heißen) ___________ deine Kinder?

1. heiß
2. heiße
3. heißt
4. heißen

Ich (verpassen) _________ den Bus.

1. verpass
2. verpase
3. verpasse
4. verpasst

Noem een werkwoord waarvan de stam eindigt op een d of t

Warum (antworten) ________ du nicht?

1. antwortst
2. antwortest
3. antwortet
4. antworte

Mein Vater (arbeiten) _____ als LKW-Fahrer.

1. arbeiten
2. arbeitest
3. arbeitet
4. arbeit

Frau Soomers (reden) ... zu viel.

1. reden
2. rede
3. redet
4. red

	hoofdregel	uitzondering stam op s,z,ß	uitzondering stam op d, t
ich	spiel e	reis e	find e
du	spiel st	reis t	find e st
er/sie/es	spiel t	reis t	find e t
wir	spiel en	reis en	find en
ihr	spiel t	reis t	find e t
sie/Sie	spiel en	reis en	find en

Ik snap het....

Heel goed

Best goed

Redelijk goed

Niet zo goed

Helemaal niet

An die Arbeit!

-  Maak opdracht 20, 21, 22 blz. 96, 97

- Schrijf Grammatik E blz. 96 over

Klaar? Laat het de docent zien. Bij akkoord mag je wat voor jezelf doen.

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

1. spielen         Ich ............... draußen mit meinen Freunden.

2. sitzen           Du ................. neben dem Thimo.

3. zerreißen    Der Schüler ........................ das Blatt.

4. wohnen      .................... ihr in Limburg?

5. salzen           Mein Vater ................ seine Pommes zu sehr.

6. sein               Der Lehrer ............... zu spät.

7. heißen          Wie ........................ deine Tochter?

8. vermissen   ........................... du mich schon?