15/2 Cours de français 2HV

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Aan het einde van deze les:

• Weet je hoe je op verschillende manieren een vraagt stelt in het Frans. 

Tu as quel âge ?

Est-ce que tu aimes les fruits ?

As-tu des frères ou soeurs ?

Où est-ce que tu habites?

Er zijn 4 verschillende manieren om een zin vragend te maken. Welke ken je al?

1. een gewone zin met een vraagteken erachter (spreektaal)

• Tu as un chat ?
• elle achète le jean ?
• Il est sympa ?
• On va à l'école ?

2. Door est-ce que voor de zin te zetten (meest gebruikt)

• Est-ce que tu déteste les légumes ?
• Est-ce que vous aimez les fruits ?
• Est-ce qu'il fait souvent du sport ?

! Que verandert in qu' voor een klinker of stomme h !

3. Door gebruik te maken van inversie (omkering) van het pers. vnw. en werkwoord (wordt vooral in schrijftaal gebruikt). 

• Es-tu malade ?
• êtes-vous en forme ?
• Allons-nous au collège ?

! Bij inversie moet er altijd een streepje tussen !

! Inversie kan niet wanneer er een naam staat !

4. Door gebruik te maken van een vraagwoord

Où	Waar	Où est-ce que tu habites ?
Quand	Wanneer	Quand est-ce que tu pars ?
Comment	Hoe	Tu vas à l'école co mment ?
Combien	Hoeveel	le pantalon coute combien ?
Pourquoi	Waarom	Pourquoi tu ne travailles pas ?
Qui	Wie	Qui est ton meilleur ami ?
Qu'est-ce que	Wat	Qu'est-ce que tu a fait cet hiver ?

Maak de zin vragend op manier 1:
Tu es malade

Maak de zin vragend op manier 2:
Ils détestent les fruits (pas op klinkerbotsing)

Maak de zin vragend op manier 3:
Tu viens ce soir

Welk vraagwoord hoort hier?
(...) tu t'appelles? Je m'appelle Pierre

1. Comment
2. Pourquoi
3. Qu'est-ce que
4. Où

Welk vraagwoord hoort hier?
Il habite (...)? Il habite à Lille

1. Quand
2. Comment
3. Où
4. Qui

Welk vraagwoord hoort hier?
les vacances sont (...) ? Les vacances sont dans une semaine.

1. Pourquoi
2. Qui
3. Combien
4. Quand

Benoem 3 dingen die je vandaag geleerd hebt, benoem 2 dingen die je nog zou willen leren en benoem 1 vraag die je beantwoord wilt hebben.

Pour demain:

Les devoirs: les exercices 30, 31, 32, 33A

Pendent le cours: Terugblik op grammatica + oefenen met leesvaardigheid