Quizz over diabetes mellitus, osteoporose

Quizz behandeling hormoonziekten
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Quizz behandeling hormoonziekten

Slide 1 - Diapositive

Insuline
Glucagon
Zorgt voor opname bloedglucose in de cellen van het lichaam
Verlaagd de bloedsuikerspiegel
verhoogd de bloedsuikerspiegel
stimuleert omzetting glucose naar glycogeen (lever) 
Stimuleert omzetting glycogeen naar glucose (lever) 
blokkeert aanmaak van insuline
zet vet en eiwitten om in glucose

Slide 2 - Question de remorquage

Bloedsuiker gaat omhoog
Bloedsuiker gaat omlaag
Lever
Alvleesklier
Suiker gaat de cellen in
Productie glucagon
Productie insuline

Slide 3 - Question de remorquage

Hoeveelheid suiker in het bloed
Hormoon dat ervoor zorgt dat glucose wordt omgezet in glycogeen
Ziekte door problemen bij de productie van en/of reactie op insuline
Belangrijkste suiker in het bloed
Hormoon dat glycogeen wordt omgezet in glucose
glucosegehalte
insuline
diabetes
glucose
glucagon

Slide 4 - Question de remorquage

Bij een hyperglycemie is de bloed glucose
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 5 - Quiz

Hoe kun je een hypoglykemie behandelen?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
Client laten eten
B
glucagon geven per injectie
C
Insuline per injectie geven
D
infuus aanleggen met glucose oplossing

Slide 6 - Quiz

Een patient met diabetes type 1 heeft bij een feestje veel gegeten, en vooral gesnoept van de toetjes. Zij moet nu het aantal eenheden Insuline wat zij gaat spuiten aanpassen. Meer of minder insuline?

A
meer insuline
B
minder insuline

Slide 7 - Quiz

Een patient met diabetes type 1 is naar het strand gegaan met vrienden. Hij heeft daar strandvolleybal gespeeld. Een lichamelijke inspanning die hij niet gewend is. Hij moet nu het aantal eenheden Insuline wat hij gaat spuiten aanpassen. Meer of minder eenheden?
A
meer insuline
B
minder insuline

Slide 8 - Quiz

Waarom moet je minder insuline spuiten?

En wat moet je nog meer doen?

Slide 9 - Question ouverte

Een patient met IDDM is ziek en heeft koorts. Zij heeft geen trek en wil niet eten.
vraag 1: wat betekent IDDM?

Slide 10 - Question ouverte

Dezelfde patient met IDDM is ziek en heeft koorts. Zij heeft geen trek en wil niet eten. Ga je nu de voorgeschreven hoeveelheid insuline geven of niet?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

dezelfde patient met IDDM met koorts en niet eten:
Wat ga je wel doen nu?

Slide 12 - Question ouverte

Een patient heeft diabetes type 2 en is ernstig ziek. Zij lijkt langzaam in de terminale fase te raken. Ga je nog insuline geven of niet?
Bedenk voor jezelf ook waarom..

A
nee
B
ja

Slide 13 - Quiz

Hoe lang duurt het voordat iemand met een diabetische hyperglycemisch coma, irreversibele schade oploopt of zelfs overlijdt?

A
2-4 uur
B
8-10 uur
C
ongeveer 24 uur
D
3 dagen

Slide 14 - Quiz

laatste vraag over diabetes
Dat was de laatste vraag over diabetes. 
Zorg dat je het goed snapt, zodat je je patiënt goed kunt helpen. 
Want maak je fouten, dan kun je een diabetes patiënt erg schaden ook. Dat is natuurlijk niet de bedoeling
Hierna volgen nog wat vragen over osteoporose en schildklierproblemen

Slide 15 - Diapositive

Een zorgvrager heeft osteoporose en gaat bisfosfonaten gebruiken. Hoe werken deze?
A
ze stimuleren de opbouw van je bot
B
ze remmen de afbraak van bot.

Slide 16 - Quiz

Een zorgvrager heeft osteoporose en gaat bisfosfonaten gebruiken. Daarnaast moet hij nog medicatie gebruiken. Welke medicatie is dat?
A
vitamine B en natrium
B
Vitamine C en ijzer
C
Vitamine D en calcium
D
Vitamine A en eiwitten

Slide 17 - Quiz

Als je optimale medicatie gebruikt tegen osteoporose, dan kun je hier helemaal van genezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van bisfosfonaten?
A
hoofdpijn en duizeligheid
B
spierzwakte en pijn
C
maag-darmklachten
D
jeuk aan de huid

Slide 19 - Quiz

Dat was hem.
ik hoop dat je een beetje hebt meegeschreven. Want aan de hand van deze vragen krijg je ook een beeld van wat belangrijk kan zijn voor de toets straks. 

Slide 20 - Diapositive