Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
5 week plan
Week 1: Introduction assignment 4 + vocabulary
Week 2: Movement + adjectives
Week 3: Stress free + adverbs
Week 4: Consumption + future Week 5: Hand everything in on 10/04/2022, 23:59:
Article
Vocabulary assignment
Poster
Slide 2 - Diapositive
By the end of this lesson...
... you know how to relieve stress
... you've practiced your writing skills
Slide 3 - Diapositive
Stress
Slide 4 - Diapositive
How do you think this lady feels?
Slide 5 - Carte mentale
How stressed do you feel right now?
No stress at all
A little bit of stress
Medium levels of stress
High stress levels
Extra high levels of stress
Slide 6 - Sondage
Slide 7 - Vidéo
Fight or Flight is how we respond to stress
A
True
B
False
Slide 8 - Quiz
Stress only has a physical response?
A
True
B
False
Slide 9 - Quiz
What can you do to minimize your own stress?
Slide 10 - Question ouverte
Now... Start writing!
Slide 11 - Diapositive
Part 2!
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
ADJECTIVES + ADVERBS
Slide 14 - Diapositive
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think she is a terribleteacher.
Slide 15 - Diapositive
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.
Hopefully, she will call me back later.
Slide 16 - Diapositive
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 17 - Diapositive
DUS...
Ron is a anxiousdriver.
Ron drivesanxiously.
Slide 18 - Diapositive
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
very - very
Example:
Max is a good singer
Max sings well
Slide 19 - Diapositive
EXCEPTION!
Na een zintuigelijk waarneembaar werkwoord gebruik je een bijvoegelijk naamwoord in plaats van een bijwoord