Persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Grammatica woordsoorten
2 minuten om je klaar te maken voor de les.
Geen iPad of telefoon? Pak een laptop uit de kar.


1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten
2 minuten om je klaar te maken voor de les.
Geen iPad of telefoon? Pak een laptop uit de kar.


Slide 1 - Diapositive

Doel van deze les
Je kunt persoonlijke, bezittelijke, wederkerige en wederkerende werkwoorden herkennen.

Slide 2 - Diapositive

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 3 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Duidt een persoon of een ding aan.

Voorbeelden: ik, jij, hij, zij, het. Maar ook: mij, je, hem, haar.

En in het meervoud: wij, u, zij. Maar ook: ons, jullie, hen.

Kijk in het schema op bladzijde 112.

Slide 4 - Diapositive

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 5 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is en staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

mijn (bez.vnw) fiets (zn)
onze (bez. vnw) tassen (zn)
jouw (bez. vnw) mooie (bn) auto (zn)

Die fiets is van mij (pers. vnw)

Slide 6 - Diapositive

Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons

Slide 7 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 8 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp keert terug:
Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)

Het onderwerp verandert en het wederkerend voornaamwoord verandert mee.

Ik (ow) was me(zelf) (wed. vnw) . Hij (ow) scheert zich(zelf) (wed. vnw)

Slide 9 - Diapositive

Samengevat
- Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan. 
- Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
- Het enige wederkerige voornaamwoord is: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander)
- Bij een wederkerend voornaamwoord keert het onderwerp in de zin weder (het komt terug). Het hangt van het onderwerp af, welk voornaamwoord je gebruikt. Ik schaam me en jullie schamen je.

Slide 10 - Diapositive

Opdracht 4
Wat?: Je maakt in tweetallen opdracht 4 op bladzijde 114 van je boek. Overleggen gebeurt op fluistertoon.
Wedstrijd: De docent kijkt de antwoorden na. Het tweetal met de meeste juiste antwoorden wint een prijsje.
Tijd: 10 minuten 

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 5
Wat?: Zelfstandig en in stilte opdracht 5 op bladzijde 114 van je boek maken. Als je klaar bent, haal je een antwoordenboek op en kijk je de opdracht na.
Tijd: tot 10:05
Klaar?: werken aan de online opdrachten van grammatica h3. 

Slide 12 - Diapositive

Afsluiting
Je kunt persoonlijke, bezittelijke, wederkerige en wederkerende werkwoorden herkennen.

Onze schoenen staan in de gang.
Zij vragen zich af wie dat is.
Ik ben blij met dat boek van hem.
Wanneer hebben jullie elkaar gezien?

Slide 13 - Diapositive

Een nieuwe tijd

Een nieuw land ontstaat

Slide 14 - Diapositive