Grammatica woordsoorten - Quiz
1 / 11
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Je moet ook nooit Coca Cola drinken bij de computer.
A
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
B
voorzetsel (vz)
C
bijvoeglijk naamwoord
(bnw)
D
zelfstandig naamwoord (znw)
Slide 2 - Quiz
Je moet ook nooit Coca Cola drinken bij de computer.
A
zelfstandig naamwoord (znw)
B
voorzetsel (vz)
C
bijvoeglijk naamwoord
(bnw)
D
bijwoord (bw)
Slide 3 - Quiz
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
lidwoord (lw)
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord (znw)
D
bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw)
Slide 4 - Quiz
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
B
zelfstandig naamwoord (znw)
Slide 5 - Quiz
Gelukkig mag ik straks weer naar mijn gezellige huis.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
zelfstandig naamwoord (znw)
C
bijvoeglijk naamwoord (bijv. nw)
D
voorzetsel (vz)
Slide 6 - Quiz
Gelukkig mag ik straks weer naar mijn gezellige huis.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
zelfstandig naamwoord (znw)
C
bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw)
D
bijvoeglijk naamwoord (bvn)
Slide 7 - Quiz
Tijdens de toets spiekte hij.
A
wel een voorzetsel
B
geen voorzetsel
Slide 8 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
De man at snel zijn broodje op.
A
zelfstandig naamwoord (znw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
C
voorzetsel (vz)
D
werkwoord (ww)
Slide 9 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
De man at snel zijn broodje op.
A
werkwoord (ww)
B
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
C
voorzetsel (vz)
D
zelfstandig naamwoord (znw)
Slide 10 - Quiz
'Ik zag twee vliegen vliegen.'
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
