4.3 Zakelijk lezen - verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit noem je verwijswoorden.

  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 2 - Diapositive

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.

dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 3 - Diapositive

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.

heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 5 - Diapositive

Wat is het juiste verwijswoord?

De toneelvoorstelling is geen succes.
We stellen .................... uit.

A
deze
B
dit

Slide 6 - Quiz

De postcodeloterij was een groot succes want
.................. heeft veel mensen rijk gemaakt.
A
deze
B
dit

Slide 7 - Quiz

De band is keigoed. Ik heb .............. alleen nog nooit life gehoord.
A
deze
B
dit

Slide 8 - Quiz

Ik heb mijn theorie-examen gehaald. ................ was niet zo moeilijk.


A
deze
B
dit

Slide 9 - Quiz

Claudia zette een bericht op Insta.
..................... had niet verwacht dat ................ zo snel werd gedeeld.
A
Ze ...... deze
B
Ze .... dit

Slide 10 - Quiz

Welke bewering is fout?
A. Als het zn onzijdig is verwijs je met die of deze
B. Je verwijst maar een persoon met 'met wie'
C. Je verwijst naar een dier of ding met 'met waarmee'
A
A is fout
B
B is fout
C
C is fout

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
Het is Sam's telefoon .................. het geluid maakt van een Ferrari.
A
die
B
dat

Slide 12 - Quiz