Lezen basisstof 1, blz. 166 + 167, maken opd. 1 t/m 3 + 5 + 6 van §6.1
Slide 21 - Diapositive
Herhaling:
Bestuiving!
Slide 22 - Diapositive
Verschil insectenbloem en windbloem
1. Grote, opvallende gekleurde kroonbladeren 1. Klein en onopvallend gekleurd (meestal groen)
2. Ruiken lekker 2. Geen speciale geur
3. Nectar (zoetstof) om dieren mee te lokken 3. Geen nectar
4. Stuifmeel is kleverig 4. Stuifmeel is licht en glad
5. Helmknoppen zitten in de bloem 5. Helmknoppen hangen vaak buiten de bloem
6. Maken niet zo veel stuifmeelkorrels 6. Maken heel veel stuifmeelkorrels
7. Stempels zijn niet veervormig 7. De stempels zijn veervormig
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Na de bevruchting wordt:
Één vruchtbeginsel --> één vrucht
Éen zaadbeginsel --> één zaad
Één eicel --> één kiem (babyplantje)
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Vidéo
Belangrijk voor de volgende vragen:
Na de bevruchting wordt:
1 vruchtbeginsel --> 1 vrucht
1 zaadbeginsel --> 1 zaad
De eicel --> 1 kiem (babyplantje)
Voor de bevruchting van 1 eicel is altijd 1 stuifmeelkorrel nodig.
Slide 28 - Diapositive
Alleen zaadbeginsels waarin de eicel wordt bevrucht, ontwikkelen zich tot zaden. De rest gaat dood...
Slide 29 - Diapositive
Vier zaden, zijn ontstaan uit vier zaadbeginsels. In iedere zaadbeginsel zit één eicel. Voor de bevruchting van één eicel is één stuifmeelkorrel nodig. We hebben vier eicellen, dus vier stuifmeelkorrels en ook vier stuifmeelbuizen.
Slide 30 - Diapositive
Dit is een fout antwoord.
Er zijn 3 zaadbeginsels bevrucht, uit 1 zaadbeginsel ontstaat altijd 1 zaad. In ieder zaad zit maar 1 kiemplantje.