C4 Taal §3- C6 Formuleren>§1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Cursus 6 Formuleren § 1 blz. 211 

*Lesdoel: 

Je leert welke lidwoorden je moet gebruiken: de, het of een.

* Vorige les: uitleg jongerentaal

Bespreken en nakijken 

Opdracht 1t/m 3 blz. 91

Zijn er vragen?

Welke lidwoorden ken jij?

Hoe weet jij wanneer je welk lidwoord gebruikt?

Aantekening

* In het Nederlands bestaan de-woorden en het-woorden.

Meestal weet je wanneer je de of het moet gebruiken bij een woord.

Twijfel je? Zoek het op in een (online)woordenboek

Welke woorden zijn de / die woorden?

1. insect
2. paprika
3. toestel
4. parade

Dat was een enorme teleurstelling!
Teleurstelling is een...

1. de-woord
2. het-woord

Welke woorden zijn 'het' woorden?

1. categorie
2. contrast
3. hond
4. huisdier

Welk woord is een 'het' woord?

1. offensief
2. procedure

Zijn verkleinwoorden
de-woorden of het-woorden?
Voorbeeld: .......huisje

1. de-woorden
2. het-woorden

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Huiswerk: 

* Online: Cursus 6 §1>herhaling lj1 bk> opdracht 1 t/m 4

Klaar?

Online> Cursus 1 Meer dan lezen, §3> trainen of oefentoets maken.

Evaluatie

Wat ging er goed deze les?