NT2 Scheidbare werkwoorden - 31/4

• NT2
• ISK

Hoe gaat het met je?

😒🙁😐🙂😃

3 Werkwoorden

slapen -
ik _______
jij _______
hij / zij _______
wij _______
jullie _______
zij _______

(pakken)
Hij _______ een boek

1. Pakt
2. Pakken
3. Pak
4. Paken

(vinden)
Mijn vriendin _______ de film mooi.

1. vind
2. vindt
3. vinden

Regel

Ik: Stam
Jij: stam + t

Hij/zij: stam + t
U: stam + t
Wij: meervoud
Zij: meervoud
Jullie: meervoud

NT2 Scheidbare werkwoorden

Scheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die je uit elkaar kunt halen.

Voorbeeld: schoon + maken = schoonmaken.

Ik maak de keuken schoon --> schoonmaken

Ik neem mijn boek mee --> meenemen

Schoonmaken
Ik maak de keuken schoon.
Ik ga de keuken schoonmaken. 

Uitleggen
De leerkracht legt de opdracht uit. 

De docent gaat de opdracht uitleggen.                      

af + wassen =...........

mee + nemen =........

op + bellen = ...............

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. maken
2. schoon
3. schoonmaken

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. op
2. hangen
3. ophangen

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. in
2. vullen
3. invullen

Zoek het scheidbare werkwoord in de zin.

Wij nodigen de buren uit voor het feest.

1. nodigen
2. de buren
3. het feest
4. nodigen uit

Zij doet de lamp aan.

1. zij
2. doen
3. doet aan
4. de lamp

Het meisje trekt haar kleren aan.

1. trekt aan
2. het meisje
3. trekt
4. haar kleren

Ik ruim de kleding op.

1. ruim
2. op
3. de kleding
4. ruim op

Hij staat 's ochtends om 8 uur op.

1. staat
2. 's ochtends
3. op
4. staat op

Wat is het hele werkwoord?

Ik doe de computer uit.

1. doen
2. uitdoen
3. de computer
4. uit

Zij maakt de keuken schoon.

1. de keuken
2. maken
3. schoon
4. schoonmaken

De jongen pakt zijn cadeau uit.

1. pakken
2. cadeau
3. jongen
4. uitpakken

De docent geeft elke dag les.

1. lesgeeft
2. docent
3. geven
4. lesgeven

Ik hang mijn jas op aan de kapstok.

1. ophangen
2. hangen
3. aanhangen
4. kapstok

Hij.............de wc ........
(schoonmaken)

Zij.........het boek.......
(opruimen)

Ik.............om 8 uur........
(opstaan)

Wij..........het licht..............
(aandoen)