der-Gruppe/ein-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Wiederholung

Er bestaan 2 grote woordgroepen in het Duits:

• DER - Gruppe
• EIN - Gruppe

DER - Gruppe

• wat is de der groep?
• wat geeft het aan?
• welke vormen zijn er?

EIN - Gruppe

• wat is de ein groep?
• wat geeft het aan?
• welke vormen zijn er?

• mein-,dein-,sein-,ihr-,unser-,euer-,ihr-,Ihr-

Welk geslacht hebben "der" woorden?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Welk geslacht hebben "die" woorden?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Welk geslacht hebben "das" woorden

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Bij woorden met welk geslacht gebruik je "ein"?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Bij woorden met welk geslacht gebruik je "eine"?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Bij woorden met welk geslacht gebruik je "keine" ?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

EEN = EIN of EINE

EEN wordt vertaald naar ein of eine

ein = mannelijk en onzijdig

eine = vrouwelijk

(krijgt dus een -e) 

GEEN = KEIN of KEINE

GEEN wordt vertaald naar "kein of keine"

kein = mannelijk en onzijdig

keine = vrouwelijk of meervoud (let op! EINE kan nooit meervoud zijn)

(krijgt dus een -e) 

Oma

1. ein
2. eine

(een) Buch

1. ein
2. eine

(geen) Rose

1. kein
2. keine

Het bezittelijk vnw

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke  voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

 De persoon is  de eigenaar of maker van het voorwerp: 

mijn fiets

haar tekening

hun huis

jouw broer

zijn auto

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord:

Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:

ENKELVOUD

ik -   mijn -   mein

jij -   jouw - dein

hij -  zijn -   sein

zij -  haar - ihr

het - zijn - sein

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.

MEERVOUD:

wij -  ons/onze - unser

jullie -     jullie -   euer

zij -      hun -        ihr

u -          uw -         Ihr

Was ist (jouw) Name (m)?

1. sein
2. mein
3. dein
4. Ihr

(mijn) Hobby (o) ist Handball.

1. Meine
2. Mein
3. Deine
4. Dein

Das sind (onze) Eltern (mv).

1. meine
2. dein
3. ihr
4. unsere

(jullie) Auto (o) ist sehr schön.

1. Unser
2. euer
3. Unsere
4. Euer

(onze) Klassenlehrer (m) heißt Meier.

1. Ihr
2. Ihre
3. Unser
4. Euere

Maaike ist (haar) Freundin (v).

1. meine
2. ihr
3. ihre
4. euere

(uw) Handy (o) klingelt, Frau Schmidt!

1. ihr
2. Ihr
3. ihre
4. Ihre

Das ist (mijn) Fahrrad (o).

1. meine
2. deine
3. mein
4. Mein