Break-evenanalyse samenvatting met Quiz

Break-even analyse samenvatting en quiz
§1 Variabele en constante kosten

Variabele kosten variëren met de afzet (of productie):
Afzet stijgt / daalt --->  variabele kosten stijgen / dalen
             Bijvoorbeeld: verpakking, materiaal, verzendkosten

Constante kosten veranderen niet (onmiddellijk) bij verandering afzet
                Bijvoorbeeld: huurkosten, verzekering, (meeste) loonkosten

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Break-even analyse samenvatting en quiz
§1 Variabele en constante kosten

Variabele kosten variëren met de afzet (of productie):
Afzet stijgt / daalt --->  variabele kosten stijgen / dalen
             Bijvoorbeeld: verpakking, materiaal, verzendkosten

Constante kosten veranderen niet (onmiddellijk) bij verandering afzet
                Bijvoorbeeld: huurkosten, verzekering, (meeste) loonkosten

Slide 1 - Diapositive

Capaciteit 
= het maximale aantal goederen of diensten dat een bedrijf kan verkopen, of het maximale aantal producten dat gemaakt kan worden.

Uitbreiding v.d. capaciteit -->  stijging van de Constante Kstn.
Bijv. één machine of vrachtwagen erbij.

Constante kosten kunnen ook veranderen 
door prijsstijgingen of -dalingen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Oefenen met sommen Variabele- en Constante kosten:
Zie link op volgende slide:
Break-even - dia 1 t/m 4




Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

§2  Break-evenanalyse
Breakeven afzet (BEA): de afzet waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt, oftewel:  de winst = €0,-
Breakeven omzet (BEO) = Breakeven afzet x verkoopprijs

Dekkingsbijdrage (per product) = Verkoopprijs - Variabele kosten
Deze dekkingsbijdrage (DB) moet de totale constante kosten dekken.

Voorbeeld: verkoopprijs is €15, variabele kosten is €6, constante kstn zijn €120.000. 
Wat is de breakeven afzet?
DB per stuk = €15 - €6 = €9  Deze moet de CK dekken: €120.000 / €9,- = 13.333,3 -> 13.334 stuks

Slide 6 - Diapositive

Formule BEA:        C / (p-v)     =      C / dekkingsbijdrage per stuk
C= totale constante kosten, p = verkoopprijs per stuk, 
v = variabele kosten per stuk
of:
BEA is TO = TK (de hoeveelheid waarbij TO=TK)
TO = p x Q   en   TK = (v x Q) + C

of:  met behulp van: 


Omzet
- Variabele kosten
= Dekkingsbijdrage
- Constante kosten
= Nettowinst
Omzet
- inkoopwaarde omzet
= brutowinst
- overige variabele kosten
Dekkingsbijdrage
- Constante kosten        
= Nettowinst

Slide 7 - Diapositive

Geef een omschrijving van de variabele kosten

Slide 8 - Question ouverte

Oefenen met BEA en BEO:


Zie link op volgende slide:
Break-even - dia 5 t/m 29


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

§3 Grafieken
Je kunt BEA en BEO ook grafisch bepalen.

Er zijn 2 mogelijkheden:
1) Grafiek met 2 lijnen, TO en TK. BEA ligt op het snijpunt.
2) Grafiek met 2 lijnen, DB en CK (dekkingsbijdrage en
     constante kosten). BEA ligt op het snijpunt.


Slide 11 - Diapositive

Bereken de constante kosten (variabele kosten per product = EUR 30
A
85.000
B
310.000
C
225.000
D
280.000

Slide 12 - Quiz

Hoe groot is de winst bij het breakeven- punt?
A
Dat hangt af van de productiecapaciteit.
B
Dan is er geen winst.
C
Dan is de winst gelijk aan de totale opbrengsten.
D
Hangt af van de winstdoelstelling

Slide 13 - Quiz

Wat zijn variabele kosten?
A
Productiekosten
B
Huurkosten
C
Vaste lasten
D
Salarissen

Slide 14 - Quiz

De formule voor de break-even afzet is:
A
constante kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
B
variabele kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
C
constante kosten / (verkoopprijs - variabele kosten)
D
constante kosten / variabele kosten-inkoopskosten

Slide 15 - Quiz

wat is het verschil uit tussen variabele kosten en constante kosten
A
Constante kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
B
Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
C
Variabele kosten zijn altijd gelijk
D
Constante kosten blijven gelijk gedurende het bestaan van een bedrijf

Slide 16 - Quiz

Totale variabele kosten + Totale constante kosten
= Totale kosten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Hoe bereken je de break-even omzet?
A
BEA x verkoopprijs
B
Totale constante kosten/ variabele kosten
C
C/p-v
D
C/v-p

Slide 18 - Quiz

De constante kosten zijn € 20.000,-
Bij een productie van 1.000 stuks bedragen de variabele kosten € 15.000,-
De verkoopprijs is € 25,-
A
De break-evenomzet is € 2.000,-
B
De break-evenomzet is € 35.000,-
C
De break-evenomzet is € 20.000,-
D
De break-evenomzet is € 50.000

Slide 19 - Quiz

Wat zijn constante kosten?
A
Productiekosten
B
Huurkosten
C
Verkoopprijs
D
Salarissen

Slide 20 - Quiz

Lisa verkoopt zelfgemaakte sleutelhangers op een markt. Ze wil deze maand een winst van €150 maken. Hieronder zie je haar cijfers:
Constante kosten: €200
Variabele kosten per sleutelhanger: €1,50
Verkoopprijs per sleutelhanger: €6,00
Winstdoelstelling: €150
A
50 sleutelhangers
B
66 sleutelhangers
C
78 sleutelhangers
D
83 sleutelhangers

Slide 21 - Quiz

Situatie:
Een bedrijf verkoopt producten voor €22,- per stuk.
De variabele kosten per stuk zijn €8,-
De break-evenomzet (BEO) bedraagt €40.000,-

Hoeveel bedragen de constante kosten van dit bedrijf?
A
€22.750,-
B
€25.455,-
C
€28.245,-
D
€32.550,-

Slide 22 - Quiz