Paragraaf 1: Hoofdletters en leestekens

Het programma 
- Start van de les: filmpje
- terugkoppeling
-het lesdoel 
-uitleg  van de opdracht
-Groepjes van drie maken - werken aan de opdracht
-presenteren
-lezen-
-terugkoppeling lesdoel / evaluatie



1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Het programma 
- Start van de les: filmpje
- terugkoppeling
-het lesdoel 
-uitleg  van de opdracht
-Groepjes van drie maken - werken aan de opdracht
-presenteren
-lezen-
-terugkoppeling lesdoel / evaluatie



Slide 1 - Diapositive

Doel
- Je kunt in samenwerking met klasgenoten een kort nieuwsartikel schrijven over (een aspect van) de Middeleeuwen, P.C. Hooft of het Muiderslot.
-Vandaag gaan we ontdekken waarom het Muiderslot zo bijzonder is en wie er allemaal woonden. We gaan samen terug in de tijd!”






Slide 2 - Diapositive

Introductie (5 minuten)
-
-Stel je voor: je leeft in de middeleeuwen, en je moet jezelf verdedigen tegen vijanden. Wat heb je nodig?"
-Waarom bouwde men kastelen?"
-Wie woonde in het Muiderslot

Slide 3 - Diapositive

Opdracht (10-15 minuten)
1. Maak kleine groepjes (max. 3 leerlingen). 
2. Elke groep krijgt enkele woorden die iets te maken hebben met het Muiderslot, de middeleeuwen, of P.C.
Hooft en het leven in de 17e eeuw .
3 De groepjes krijgen 5-10 minuten de tijd om met deze woorden een nieuwsitem te maken. De woorden op het papier moeten het uitgangspunt vormen.
4.Jullie schrijven het nieuwsbericht op.
5 Presenteren

Slide 4 - Diapositive

Introductie (5 minuten)
Het nu kan je immers om je heen zien en letterlijk van alle kanten bekijken. 
Vroeger moet je echt tot leven wekken, in je
gedachten. Dat kan je doen door erover te vertellen, door het op te schrijven, of door er een tekening . Daar gaan wij vandaag mee
oefenen.

Slide 5 - Diapositive

timer
15:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Spelling § 1 Hoofdletters en leestekens

Lesdoelen:

  • Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
  • Je leert wanneer je een punt gebruikt;
  • Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
  • Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Wanneer een hoofdletter?
  • Begin van een zin;
  • Bij (aardrijkskundige) namen;
  • Officiële feestdagen;
  • Historische gebeurtenissen;
  • Instellingen, verenigingen of bedrijven.

Slide 10 - Diapositive

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen
  • Maanden
  • Seizoenen
  • Windstreken

Slide 11 - Diapositive

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 12 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 13 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 14 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 15 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 16 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 17 - Quiz

Welkom bij Nederlands

Slide 18 - Diapositive

Planning
Lezen
Laatste letter -d of een -t
Huiswerk nakijken
Huiswerk maken

Slide 19 - Diapositive

timer
12:00
Pak je leesboek voor je!

Slide 20 - Diapositive

Leestekens

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Lien

Leestekens I

Een punt gebruik je bij gewone zinnen:


De winter begint op 21 december.
Het meisje rent door het bos.
Volgende week begint de vakantie.

Slide 23 - Diapositive

Leestekens II

Zet na een vraag een vraagteken.


Doe jij de deur even open?
Wil je ook wat drinken?
Hoe laat ben je vandaag vrij?

Slide 24 - Diapositive

Leestekens III

Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.


Pas op voor die auto!

Houd nog toch eens een keertje je mond!

Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!

Slide 25 - Diapositive

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!

Slide 26 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!

Slide 27 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!

Slide 28 - Quiz

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd!

Slide 29 - Quiz

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eifeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eifeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eifeltoren.

Slide 30 - Quiz

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.

Slide 31 - Quiz

Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
Om de tekst beter leesbaar te maken.
B
Om de tekst belangrijker te laten lijken.
C
Om de les plechtiger te laten lijken.

Slide 32 - Quiz

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
5 kinderen gaan naar huis
B
5 kinderen gaan naar Huis.
C
5 Kinderen gaan naar huis.
D
5 kinderen gaan naar huis.

Slide 33 - Quiz


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Dat heb je echt geweldig gedaan!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

H1: Hoofdletters en leestekens

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 35 - Quiz


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Cornald van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 38 - Quiz

Ik weet nu wanneer ik hoofdletters en leestekens moet gebruiken
A
100%
B
Ja, meestal
C
Het kan beter
D
Nou, ik twijfel nog steeds

Slide 39 - Quiz

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Mijn beste vriendinnen zijn Nena, Pien, en Milou.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quiz

Huiswerk
Cursus 7 = spelling
Hoofdletters 1 en 2
Leestekens 1 en 2 

Opdrachten boek: 
Blz. 214 Opdracht 1, 3 en 4
Blz. 216 opdracht 1, 2 en 3 

Slide 41 - Diapositive