Woordsoorten

Woordsoorten
Grammatica H1-6
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Grammatica H1-6

Slide 1 - Diapositive

Welke woordsoorten moet je kennen voor de toets? 
- ZN
- LW
- BN
- Pers. vnw. 
- Bez. vnw. 
- Aanw. vnw. 
- Vr. vnw. 
- Onbep. vnw. 
- BW. 
- VZ. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 6 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 7 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Hulpwerkwoord (hww)
B
Zelfstandig naamwoord (znw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (hww)

Slide 8 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 9 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 10 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 11 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 12 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (lw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bvnw)

Slide 13 - Quiz


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Slide 15 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Diapositive

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 17 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 18 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 19 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 20 - Question de remorquage

Bekijk de volgende zin:
 
Morgen (bwb) / komt / het Scapino Ballet / hier (bwb) / een voorstelling / geven.

Slide 21 - Diapositive

Bekijk de volgende zin:
 
Morgen (bwb) / komt / het Scapino Ballet / hier (bwb) / een voorstelling / geven.

In deze zin zijn de woorden Morgen en hier bijwoorden. Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dat woord als woordsoort een bijwoord (bw).

Slide 22 - Diapositive

Zo herken je een bijwoord:

Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
tijd: eergisteren, indertijd, ooit, overmorgen, laatst, vroeger, tegenwoordig;
plaats/richting: daar, ginds, hier, nergens, overal / daarheen, erlangs, opzij, vooruit;
een reden/oorzaak: daarom, vandaar / hierdoor, daardoor;
een vraag: hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer;
(on)zekerheid: ongetwijfeld, vast, wel, misschien, vermoedelijk, zeker;
ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins.

Slide 23 - Diapositive

Wat kan een bijwoord aangeven? Noem twee dingen.

Slide 24 - Carte mentale

Een bijwoord kan iets zeggen over:
 
een hele zin: Straks / willen / we / ergens / een patatje / gaan eten.
een werkwoord: Die Julian / kan / goed / zingen (zww).
een bijvoeglijk naamwoord: Ik / vind / dit / een uiterst ingewikkelde (bn) situatie.
een ander bijwoord: Die Julian / kan / behoorlijk goed (bw) / zingen.

Slide 25 - Diapositive

Sommige bijwoorden kun je verwarren met andere woordsoorten.

Een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar dat laatste zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:
– Krijgen jullie in Maastricht straks een mooi (bn) huis (zn)?
– Vayenne kan volgens mij mooi (bw) tekenen (zww).

Slide 26 - Diapositive

Delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken) zijn geen voorzetsel, maar bijwoord: 
De docent / legt / het lijdend voorwerp / uit

(uit = bw; deel van uitleggen)

Slide 27 - Diapositive

Volgens de diëtiste is een FLINK deel van haar klanten behoorlijk zwaar.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 28 - Quiz

Volgens de diëtiste is een deel van haar klanten BEHOORLIJK zwaar.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 29 - Quiz

Volgens de diëtiste is een deel van haar klanten behoorlijk ZWAAR.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 30 - Quiz

Het was naar Rome een BEHOORLIJK eind lopen en ik heb er een heel jaar over gedaan.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 31 - Quiz

Het was naar Rome een behoorlijk eind lopen en ik heb er een HEEL jaar over gedaan.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 32 - Quiz

Oké, het was gisteren FLINK koud, maar je bewering dat het vroor, is erg overdreven.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 33 - Quiz

Oké, het was gisteren flink koud, maar je bewering dat het vroor, is ERG overdreven.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 34 - Quiz

De recente overstromingen waren voor de ZWAAR getroffen bevolking heel erg.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 35 - Quiz

De recente overstromingen waren voor de zwaar getroffen bevolking HEEL erg.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 36 - Quiz


Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt;

Gisteren vertelde iemand mij iets, wat niemand mag weten.

Slide 37 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
  • IETS - ZOIETS - NIETS - ALLES - WAT
  • IEMAND - NIEMAND - IEDEREEN
  • MEN - MENIG(E) - MENIGEEN - JE - HET
  • IEDER(E) - ELK(E) - EEN ZEKERE -ENE - EEN OF ANDER(E)

Slide 38 - Diapositive

drie lastige gevallen
1. Als je de betekenis heeft van men:
              Moeilijkheden kun je maar beter vermijden.

2. Als wat de betekenis heeft van iets.
            Neem jij ook wat mee naar het feest?

3. Als het tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft.
             Het is al laat, maar het is nog steeds gezellig.

Slide 39 - Diapositive

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden uit de zin:

Om iedereen een plezier te doen, werd elk bekend dansnummer wel gedraaid.

Slide 40 - Question ouverte

Noteer de onbepaald voornaamwoorden uit de zin:

Zou je zoiets volgende keer niet meer tegen iemand willen zeggen, Sven?

Slide 41 - Question ouverte

Tijd voor foto's

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive