h6

Oefentoets h6
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets h6

Slide 1 - Diapositive

1 Belastingen op aankopen
De belasting toegevoegde waarde (btw) wordt berekend over de 
verkoopprijs exclusief btw (de consumentenprijs).

De bedrijven:
• ontvangen btw van de klanten;
• betalen btw over de inkopen bij andere bedrijven;
• dragen het verschil tussen de ontvangen en betaalde btw af aan de overheid.

In de landen van de Europese Unie:
• wordt overal btw gevraagd;
• komen verschillende btw-tarieven voor.

Er zijn twee btw-tarieven in Nederland:
• het hoge btw-tarief voor de meeste producten;
• het lage btw-tarief, bijvoorbeeld voor levensmiddelen.
Een lagere btw is:
• gunstig voor consumenten;
• gunstig voor de verkoop en werkgelegenheid;
• nadelig voor de inkomsten van de overheid.

Accijns verhoogt de prijs van producten.

De overheid heft accijns op:
• tabakswaren (schadelijk voor de gezondheid);
• alcoholische dranken (schadelijk voor de gezondheid);
• motorbrandstoffen (schadelijk voor het milieu).

Slide 2 - Diapositive

2 Belastingen en de auto
De hoogte van de motorrijtuigenbelasting hangt af van:
• het gewicht van het motorvoertuig;
• de soort brandstof van het motorvoertuig;
• de provincie waar de eigenaar van de auto woont.

Accijnzen hebben invloed op de prijzen van motorbrandstoffen.

Hierdoor:
• is lpg het goedkoopst;
• is benzine het duurst;
• ligt de prijs van diesel tussen lpg en benzine in.

Door de accijnzen en motorrijtuigenbelasting is een automobilist goedkoper uit met:
• lpg als hij veel kilometers rijdt;
• benzine als hij weinig kilometers rijdt.
Bij veel kilometers is een automobilist goedkoper uit met diesel dan met benzine

Slide 3 - Diapositive

3 Geld voor de gemeente
De gemeenten krijgen geld van:
• het Rijk;
• de inwoners van de gemeente.

Per gemeente verschillen:
• de tarieven van de gemeentelijke belastingen;
• het aantal belastingen.

Voorbeelden van gemeentelijke belastingen:
• onroerendezaakbelasting;
• rioolheffing;
• afvalstoffenheffing;
• toeristenbelasting;
• hondenbelasting.
De onroerendezaakbelasting (OZB) wordt:
• berekend over de WOZ-waarde van de onroerende zaak;
• betaald door de eigenaar van de onroerende zaak.

Gemeenten vragen rioolheffing voor aanleg en onderhoud van het riool.

De afvalstoffenheffing (reinigingsrecht) kan bestaan uit:
• een vast bedrag;
• een tarief per kilo ingeleverd afval.

Slide 4 - Diapositive

Paragraaf 4 Belastingen op inkomsten

Werknemers en mensen met een uitkering moeten loonheffing betalen.
De loonheffing:
• wordt ingehouden op het loon of de uitkering;
• wordt afgedragen aan de Belastingdienst;
• is een vooruitbetaling op de inkomstenbelasting en premies 
   volksverzekeringen.

De hoogte van de loonheffing is afhankelijk van:
• de hoogte van het loon of de uitkering;
• het toekennen van een korting op de loonheffing.
Werknemers moeten een loonbelastingverklaring invullen voor 
een korting op de loonheffing.

De inkomstenbelasting:
• wordt berekend over het loon en over andere inkomsten 
(het belastbaar inkomen);
• wordt verminderd met de heffingskortingen;
• wordt verminderd met de reeds betaalde loonheffing.
De heffingskortingen bestaan uit:
• de algemene heffingskorting (voor iedereen);
• aanvullende kortingen (afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden en de inkomsten).

De Belastingdienst vergelijkt de ingehouden loonheffing met de te betalen inkomstenbelasting.
Daarna:
• vraagt ze extra geld als de inkomstenbelasting hoger is;
• geeft ze geld terug als de loonheffing hoger is.
Werknemers kunnen te veel betaalde loonheffing terugvragen door aangifte doen van hun inkomen bij de Belastingdienst.

Slide 5 - Diapositive

Paragraaf 5 De overheidsfinanciën
Door een begrotingstekort:
• moet de overheid geld lenen;
• nemen de uitgaven aan rente toe;
• neemt de schuld toe.

Door een begrotingsoverschot:
• kan de overheid de schuld aflossen;
• kan de rente afnemen;
• neemt de schuld af.

Een begrotingstekort wordt kleiner door:
• te bezuinigen op de uitgaven;
• belastingen te verhogen;
• niet-belastingmiddelen te verhogen.
Met de landen van de eurozone is het volgende afgesproken:
• het tekort van de overheid is minder dan 3 procent van de productie van het land;
• de overheidsschuld is minder dan 60 procent van de productie van het land.

Voorbeelden van niet-belastingmiddelen:
• winst van bedrijven waarvan het Rijk de eigenaar is;
• boetes;
• geld voor diensten die de overheid levert.

Beginselen die de overheid toepast voor het verkrijgen van inkomsten:
• solidariteitsbeginsel;
• draagkrachtbeginsel;
• profijtbeginsel.

Slide 6 - Diapositive

Wat betekent de afkorting btw voluit?

Slide 7 - Question ouverte

Wie betaalt uiteindelijk de btw?

A
De banken
B
De consument
C
De overheid
D
De producent

Slide 8 - Quiz

Er zijn twee btw-tarieven in Nederland. Hoeveel is het hoge btw-tarief?
A
9%
B
19%
C
21%
D
22%

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we de verkoopprijs inclusief btw?

Slide 10 - Question ouverte

De verkoopprijs exclusief btw van wasmiddel is € 12,39. Bereken de consumentenprijs.

Slide 11 - Question ouverte

Hoe noemen we de prijsverhogende belasting op benzine en diesel?
A
BTW
B
Accijns
C
Wegenbelasting
D
Belasting toegevoegde waarde

Slide 12 - Quiz

Het verschil tussen de verkoopopbrengst en de inkopen bij andere bedrijven noemen we de toegevoegde waarde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Wat is onroerendezaakbelasting (OZB)?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is draagkrachtbeginsel?

Slide 15 - Question ouverte

De inwoners van de gemeente Boszicht moeten gemeentelijke belasting betalen. De onroerendezaakbelasting (OZB) is de belangrijkste.
Wie betaalt de OZB?
A
Huurders van een huis of andere gebouwen
B
Eigenaren van een huis of andere gebouwen
C
De gemeente

Slide 16 - Quiz

Jaap woont met zijn gezin in de gemeente Boszicht. Hij heeft een eigen woning en moet dus OZB betalen. De WOZ-waarde van de woning is € 275.000. Het tarief van de onroerendezaak-belasting is 0,1135% van de WOZ-waarde.
Bereken de OZB in euro’s die Jaap en zijn gezin moeten betalen aan de gemeente.

Slide 17 - Question ouverte

Waaruit bestaat het verschil tussen het bruto- en nettoloon?

A
Bedrijfskosten en bijdrage personeelsvereniging
B
Loonbelasting en loonkosten
C
Loonbelasting en sociale premies

Slide 18 - Quiz

De overheid geeft meer geld uit dan zij ontvangt.
Hoe heet het verschil tussen deze ontvangsten en uitgaven?
A
Begrotingsoverschot
B
Begrotingstekort
C
Staatschuld
D
Begrotingsschuld

Slide 19 - Quiz

Niet iedereen denkt hetzelfde over de staatsschuld. Sommige economen willen dat de overheid bezuinigt om de staatsschuld te verkleinen. In hun redenering gebruiken ze de volgende economische verschijnselen:
1 De overheid bezuinigt.
2 De overheid kan schuld aflossen.
3 De overheidsuitgaven dalen.
4 De overheid houdt geld over.
5 De staatsschuld daalt.

In welk van de volgende regels staan de verschijnselen in de juiste volgorde?
A
1 - 2 - 3 - 4 - 5
B
1 - 3 - 4 - 2 - 5
C
1 - 4 - 2 - 3 - 5

Slide 20 - Quiz

Anne werkt bij een bibliotheek als afdelingsmanager. Zij verdient bruto € 2.300. Netto houdt ze hier €1.626,79 van over.
Bereken hoeveel procent van haar brutoloon wordt ingehouden. Geef de berekening en rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 21 - Question ouverte