Les 3: samenleven

Les 3: samenleven
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les 3: samenleven

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Inhoud
- Leerdoelen
- Herhalingsopgave
- Uitleg 
- Opdrachten samenleven
- Filmpje

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen
  • Je kunt omschrijven wat piramide van biomassa weergeeft.
  • Je kunt uitleggen wat een biologisch evenwicht is.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke zin is juist?
A
In een voedselweb lopen meerdere voedselbronnen door elkaar.
B
In een voedselweb lopen meerdere voedselketens door elkaar.

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding zijn enkele voedselrelaties in een levensgemeenschap in zoetwater schematisch weergegeven. Drie schakels, aangeduid met 1, 2 en 3, zijn niet ingevuld.

Bij welk nummer moet een plantensoort worden ingevuld?
A
bij nummer 1
B
bij nummer 2
C
bij nummer 3

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De eerste schakel in een voedselketen is altijd een ...

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke rol heeft een kat in de kringloop van stoffen?
A
consument
B
producent
C
reducent

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

... leveren het voedsel voor alle andere organismen
A
consument
B
producent
C
reducent

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Behoren afvaleters tot de producenten, tot de consumenten of tot de reducenten?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding). 
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding is een kringloop van stoffen schematisch getekend.

Wat moet er in het lege vak staan om de kringloop compleet te maken?
A
een bacterie
B
een dier
C
een plant

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als producenten meer koolstofdioxide vastleggen, dan wordt er meer
... gemaakt.

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Als consumenten meer verbranden, dan komt er ... koolstofdioxide in de lucht.
A
meer
B
minder

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding is de koolstofkringloop schematisch weergegeven.

Wat moet er op plaats 1 komen te staan?

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Biomassa
Elk organisme bestaat uit veel verschillende stoffen. Sommige van die stoffen zijn energierijk, zoals koolhydraten, eiwitten en vetten. De totale hoeveelheid energierijke stoffen in een organisme noem je de biomassa van dat organisme.
Van een voedselketen kun je nagaan hoeveel biomassa elke schakel heeft. Je moet dan de biomassa van alle organismen in een schakel bij elkaar optellen. In afbeelding hiernaast is bij elke schakel de biomassa weergegeven. Je ziet dat de totale biomassa van de planten in de eerste schakel veel groter is dan die van de planteneters daarboven. In een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel kleiner.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Piramide van biomassa
In een piramide van biomassa wordt de biomassa van elke schakel van een voedselketen weergegeven (zie afbeelding). Uit deze piramide blijkt dat de biomassa van de planten onder in de piramide veel groter is dan de biomassa van de planteneters daarboven. Deze is weer groter dan de biomassa van de insectenetende vogels, enzovoort.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Accumulatie
Planten nemen stoffen op uit hun omgeving, bijvoorbeeld mineralen en koolstofdioxide. Die stoffen zijn nuttig voor de plant. Maar planten nemen ook stoffen op die ze niet nodig hebben, bijvoorbeeld zware metalen. Dat is een verzamelnaam voor metalen als cadmium, kwik, lood, arseen en tin. Zware metalen zijn giftig (schadelijk voor organismen). Ze komen in het milieu terecht door de industrie, door uitlaatgassen van auto’s en door verbranding van kolen en afval.
Een plant kan de zware metalen niet gebruiken en hij kan ze ook niet kwijtraken. Daardoor blijven deze stoffen in de plantencellen zitten en komen ze in de voedselketen terecht. Als een dier de plant eet, komen de stoffen in het dier. Bij dieren worden zware metalen opgeslagen in het vetweefsel. Zo kunnen ze weer worden doorgegeven aan de volgende schakel in de voedselketen. Op deze manier hopen de giftige stoffen zich op in dieren aan het eind van een voedselketen (zie afbeelding volgende slide). Dat noem je opeenhoping of accumulatie. Dezelfde hoeveelheid zware metalen komt in een steeds kleinere hoeveelheid biomassa terecht. Dieren aan het eind van de voedselketen hebben daardoor een grotere kans om dood te gaan door de zware metalen.
Niet alleen zware metalen hopen zich op in de voedselketen. Ook chemische middelen uit de landbouw worden doorgegeven in een voedselketen. Door allerlei maatregelen van de regering komen er steeds minder zware metalen en giftige stoffen in het milieu terecht.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Populaties
In een ecosysteem is een populatie van een bepaalde soort niet steeds even groot. Bij gunstige omstandigheden kan een populatie groter worden, bij ongunstige omstandigheden zal een populatie kleiner worden.

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Populatiegrootte
Als er veel voedsel is en er weinig vijanden (roofdieren) zijn, dan kunnen de konijnen in een bos zich goed voortplanten. De populatie konijnen wordt dan groter.
De omstandigheden kunnen ook ongunstig zijn. Door ongunstige omstandigheden sterven er meer individuen dan er geboren worden. De populatie wordt dan kleiner. 
De populatiegrootte hangt af van invloeden uit de omgeving (biotische en abiotische factoren). Voorbeelden van biotische factoren zijn de beschikbare hoeveelheid voedsel, de aantallen natuurlijke vijanden en de aanwezige ziekteverwekkers. Voorbeelden van abiotische factoren zijn temperatuur, licht, lucht, water en bodemgesteldheid. Temperatuur, licht, lucht (wind) en water (neerslag) vormen samen het klimaat.

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Biologisch evenwicht
In veel ecosystemen worden de populaties soms groter, dan weer kleiner. Bij de meeste populaties schommelt de populatiegrootte door de jaren heen om een evenwichtswaarde. We noemen dat een biologisch evenwicht. In afbeelding op de vorige slide is het biologisch evenwicht tussen konijnen en vossen schematisch weergegeven.

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding zie je artikel over kleine zwanen.
In het artikel worden knolletjes genoemd. Behoren deze knolletjes tot de producenten, consumenten of de reducenten?

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke schakel in een voedselketen bevat meestal de grootste aantal individuen?

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de biomassa van een organisme?

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat geeft een piramide van biomassa weer?

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In een voedselketen vergelijken we de consumenten van de eerste orde met de consumenten van de tweede orde. Welke van deze schakels heeft de grootste biomassa?

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Heeft een piramide van biomassa altijd een piramidevorm?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding zie je artikel over kleine zwanen.
Welke voedselketen wordt in het artikel beschreven?

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding zie je artikel over kleine zwanen.
Een kleine zwaan die op één dag 1,5 kg knolletjes eet, wordt niet 1,5 kg zwaarder.
Noem twee oorzaken waardoor de zwaan per dag niet 1,5 kg zwaarder wordt.

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een eikenboom leven ongeveer tienduizend ringelrupsen.
De rupsen eten bladeren van de eikenboom.
Van de rupsen leven vijf koolmezen.
Teken met deze gegevens een piramide van aantallen.
(maak een foto of maak via word een plaatje en lever die in)

Slide 30 - Question ouverte

14% van de punten behaald.
In een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel kleiner.

Leg uit hoe dat komt.

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt bedoeld met de populatiegrootte?

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef een voorbeeld van een biotische en een abiotische factor waardoor de populatiegrootte kan veranderen.

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer groeit een populatie? Gebruik in je antwoord de woorden ‘biotische en abiotische factoren’.

Slide 34 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is sprake van een biologisch evenwicht in een bepaald gebied?

Slide 35 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke abiotische factoren vormen samen het klimaat?

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In een duingebied leeft een populatie konijnen. In het duingebied kunnen de leefomstandigheden veranderen. Daardoor kan het aantal konijnen af- of toenemen.

Als er een dik pak sneeuw ligt, zal de populatiegrootte afnemen/toenemen.
A
afnemen
B
toenemen

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In een duingebied leeft een populatie konijnen. In het duingebied kunnen de leefomstandigheden veranderen. Daardoor kan het aantal konijnen af- of toenemen.

Als er een ernstige besmettelijke ziekte uitbreekt, zal de populatiegrootte afnemen/toenemen.
A
afnemen
B
toenemen

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In een duingebied leeft een populatie konijnen. In het duingebied kunnen de leefomstandigheden veranderen. Daardoor kan het aantal konijnen af- of toenemen.

Als er veel voedsel te vinden is, zal de populatiegrootte afnemen/toenemen.
A
afnemen
B
toenemen

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In een duingebied leeft een populatie konijnen. In het duingebied kunnen de leefomstandigheden veranderen. Daardoor kan het aantal konijnen af- of toenemen.

Als het aantal roofdieren afneemt, zal de populatiegrootte afnemen/toenemen.
A
afnemen
B
toenemen

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding hiernaast zie je een artikel over nieuwbouwwijken.

Welke voedselketen wordt in het artikel genoemd?

Slide 41 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding hiernaast zie je een artikel over nieuwbouwwijken.

Is er in een nieuwbouwwijk spraken van een biologisch evenwicht? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In de afbeelding hiernaast zie je een artikel over nieuwbouwwijken.

Zullen de inwoners van een nieuwbouwwijk last hebben van muggen? Leg je antwoord uit.

Slide 43 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 44 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 45 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions