H12-13-14-42-43-44 (en een beetje werkwoordspelling)
Pak je laptop erbij en ga naar LessonUp!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 25 min
Éléments de cette leçon
THV1 Taalverzorging
H12-13-14-42-43-44 (en een beetje werkwoordspelling)
Pak je laptop erbij en ga naar LessonUp!
Slide 1 - Diapositive
Het meervoud van: museum
A
museums
B
musea
Slide 2 - Quiz
Het meervoud van: industrie
A
industrieën
B
industriën
Slide 3 - Quiz
Het meervoud van: cadeau
A
cadeaus
B
cadeau's
Slide 4 - Quiz
Wat zijn de twee mogelijke meervouden van 'blad' en wat is het betekenisverschil?
Slide 5 - Question ouverte
Vul het bijvoeglijk naamwoord in op de juiste wijze: haar (fietsen) zoontje
Slide 6 - Question ouverte
Bijvoeglijk naamwoord: goed of fout?
goed
fout
De gouden koets
De goude koets
Het verwoestte huis
Het verwoeste huis
De polyesteren kano
De polyester kano
Slide 7 - Question de remorquage
Bijvoeglijk naamwoord Wat is de vergrotende trap van 'gaaf'?
Slide 8 - Question ouverte
Samenstellingen: welke is juist?
A
meisjesstemmen
B
meisjestemmen
Slide 9 - Quiz
Maak hiervan een juiste samenstelling: een wieltje van een stoel voor een bureau
Slide 10 - Question ouverte
Maak hiervan een juiste samenstelling: 24 uur service (Gebruik zo nodig koppeltekens en tussenklanken.)
Slide 11 - Question ouverte
Maak hiervan een juiste samenstelling: weg met drie banen (Gebruik zo nodig koppeltekens en tussenklanken.)
Slide 12 - Question ouverte
Typ deze zin over met de juiste leestekens en hoofdletters erbij: s ochtends regende het keihard in roosendaal maar de west brabantse leerlingen moesten toch naar school fietsen
Slide 13 - Question ouverte
Hoofdletters: wat is juist?
A
mevrouw van wesel
B
mevrouw van Wesel
C
mevrouw Van wesel
D
mevrouw Van Wesel
Slide 14 - Quiz
Leestekens: welke klopt niet?
A
Rens' fiets
B
Tina's tijdschrift
C
Lieke's trui
D
Barts hond
Slide 15 - Quiz
Werkwoordspelling: welke is juist?
A
Wat is hier gebeurt?
B
Wat is hier gebeurd?
Slide 16 - Quiz
Werkwoordspelling: vul in (tegenwoordige tijd). Die regel ... (gelden) voor iedereen.
Slide 17 - Question ouverte
Werkwoordspelling: vul in (verleden tijd). Lieke en Rens ... (wachten) op de trein.
Slide 18 - Question ouverte
Werkwoordspelling: vul in (verleden tijd). ... (worden) jij hier ook zo moe van?