week 23 h4

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

h4 semaine 23

A: les buts de la semaine

C:  PSG gagne la ligue des champions

B à vous de corriger

D:  U6 : 7-9 et 11a-d (grammaire 1)

À faire :

• examen : l’avenir des cartes postales (p60) ex 1, 2

• unité 6 : ex 7-9, 11a-d

• apprendre ; p 106-107 helemaal

E: on parle 25/26  - monsieur Ibrahim

a. les buts de la semaine

d'abord un peu d'écoute et de foot!

TW4   : grammaire : unité 5 : 1 en 3

                                         unité 6 : 1, 2

  werkwrd : croire , venir, falloir-suffire-pleuvoir (grammaire 2 unité 6)

vocabulaire : pagina 106 : helemaal

                            pagina 107 : helemaal

LIRE  Ex6   A 1 faux /  2 vrai / 3 vrai / 4 vrai / 5 vrai / 6 vrai

Ex 7 –   1 A het zelfvertrouwen

2 B aanzetten (tot)  

3 B een voedingsmiddel

4 B utilise

5 A tegenstanders

6 B bevatten

7 B ontwikkelen

8 B strijden tegen

9 B geheugen

10 A met mate

ex 8.1 Les jeux vidéo ont des effets positifs alinéa IV

 On ne fait fonctionner que 10 % de son cerveau alinéa II

 Le diplôme, une arme anti-Alzheimer alinéa III

 Le chocolat, un bon médicament alinéa I

2 a Er worden stellingen behandeld die soms waar en soms niet waar blijken te zijn.

b aannames, heersende opvattingen, gangbare overtuigingen

ex 9 1 Enerzijds is chocola slecht, want het is vet en zit vol suiker. Anderzijds is chocola gezond door een hoge concentratie antioxidanten.

2 a le magnésium, le fer, le zinc et le calcium

 b comme

3 A   /4 Dit voorbeeld illustreert dat hersenen tot meer in staat zijn dan wat ze gewoonlijk doen.

5 Plus on fait d’études, plus notre cerveau se développe et moins la maladie d’Alzheimer risque de se manifester.

6 Omdat vooral de kennis die je voor je 25e levensjaar opdoet, erg belangrijk is voor de ontwikkeling van je hersenen.

7 Het spelen van computerspelletjes helpt bij het onthouden en leren van dingen. Je kunt je agressie uiten en weer zelfvertrouwen krijgen.

8 a ainsi = zo donc = dus  /  car = want mais = maar

 b … jongeren kunnen door videospellen ook hun agressiviteit uiten …

 c B

9 In de tekst wordt gezegd dat er veel vet en suiker in chocola zit. Dat blijkt ook uit de verpakking, namelijk respectievelijk 33,5 gram en 50 gram.

 De tekst zegt dat chocola rijk is aan vitaminen en mineralen. Voor wat betreft mineralen klopt dit nog wel, maar vitamines zitten er slechts in kleine hoeveelheden in.

10 I n’ … pas / ne … pas

 II ne … que (in de intertitre)/ pas / personne ne …

 III -

 IV n’ … pas

Exercice 10 – mise en pratique

Voorbeeldantwoord:

1 On peut attraper un rhume à cause d’un courant d’air ou d’un changement brusque de température.

Dit is niet waar. Er is nooit een verband gevonden tussen verkoudheid en tocht/temperatuurwisseling. Een verkoudheid wordt veroorzaakt door een virus dat verspreid wordt via mensen.

2 Faire des mots croisés améliore la mémoire.

 Dit is waar. Het maken van puzzels stimuleert en onderhoudt het geheugen.

3 Les épinards sont des légumes sains parce qu’ils sont riches en fer.

Dit is niet waar. Er zit wel ijzer in spinazie maar dat is slechts een kleine hoeveelheid. Bovendien wordt ijzer uit spinazie slecht opgenomen door het lichaam.

bron libre service

a vous de corriger les devoirs

 c B

9 In de tekst wordt gezegd dat er veel vet en suiker in chocola zit. Dat blijkt ook uit de verpakking, namelijk respectievelijk 33,5 gram en 50 gram.

 De tekst zegt dat chocola rijk is aan vitaminen en mineralen. Voor wat betreft mineralen klopt dit nog wel, maar vitamines zitten er slechts in kleine hoeveelheden in.

10 I n’ … pas / ne … pas

 II ne … que (in de intertitre)/ pas / personne ne …

 III -

 IV n’ … pas

Exercice 10 – mise en pratique

Voorbeeldantwoord:

1 On peut attraper un rhume à cause d’un courant d’air ou d’un changement brusque de température.

Dit is niet waar. Er is nooit een verband gevonden tussen verkoudheid en tocht/temperatuurwisseling. Een verkoudheid wordt veroorzaakt door een virus dat verspreid wordt via mensen

2 Faire des mots croisés améliore la mémoire.

 Dit is waar. Het maken van puzzels stimuleert en onderhoudt het geheugen.

3 Les épinards sont des légumes sains parce qu’ils sont riches en fer.

Dit is niet waar. Er zit wel ijzer in spinazie maar dat is slechts een kleine hoeveelheid. Bovendien wordt ijzer uit spinazie slecht opgenomen door het lichaam.

bron libre service

a vous de corriger les devoirs

11a. 1 Il ne faut pas boire d’alcool.

2 Ce n’est pas bon pour la santé.

3 Les jeux vidéo n’ont pas d’aspects positifs ?

4 Tu ne regardes jamais la télé ?

5 Elle ne veut plus travailler avec Léo.

6 Tu ne m’as pas encore répondu.

11b1    1 geen 3 geen 5 niet meer

                2 niet 4 nooit 6 nog niet

2 a Il ne répond pas.  / b Je ne veux pas dormir.

 c Nous ne sommes pas partis.

3 a Ce n’est pas bon pour la santé.

 b Elle ne porte plus de jupes courtes.

 c On n’oublie jamais l’heure.

4 a Ik ben helemaal niet bang geweest.  / b Hij is nergens heen gegaan.  /  c Niets is onmogelijk.

5 a Non, je ne veux rien boire. / b Non, je ne vois personne.

Exercice 11C

1 Mon grand-père n’oublie jamais ses rendez-vous.

2 Mon copain n’est pas du tout raciste. / Mon copain n’est pas raciste du tout.

3 Cette boisson ne contient pas d’alcool.

4 Stéphanie et Lina n’aiment que le hockey.

5 Je n’ai pas faim non plus.  / 6 Tu ne peux pas venir demain ?

7 Nous n’avons pas encore fait de sport ce matin.

8 Je n’ai eu aucune bonne idée.

11d  1 Non, il n’a pas encore retrouvé ces clés.

2 Non, ils ne vont inviter personne.

3 Non, je ne vais pas acheter de baskets rouges.

4 Non, elle ne s’intéresse qu’au foot(ball).

5 Non, ils ne m’ont pas expliqué le problème du tout. / ne m’ont pas du tout expliqué le problème.

6 Non, je ne vais nulle part.

7 Non, il n’y a plus d’argent dans mon porte-monnaie.

8 Non, il ne nous fait jamais de compliments.

 

bron libre service

a vous de corriger les devoirs

GRAMMAIRE III – HET LIDWOORD

Exercice 24A - révision

1 In de tuin van het hotel staat een boom.

2 De organisatie van het feest vraagt veel tijd.

3 Bij het ontbijt eten we croissants.

4 Ik houd niet van appels en ik heb een hekel aan bananen.

5 Donderdags train ik voor de voetbalwedstrijd.

6 Zijn jongens sportiever dan meisjes?

24b. 1 a un (zin 1), des (zin 3)

 b 1 le, de l’

  2 l’, de la,

  3 au

  4 les, les

  5 le, le

  6 les, les

2 bepaald lidwoord onbepaald lidwoord delend lidwoord

 la salade = de salade une salade = een salade de la salade = salade

le fromage = de kaas un fromage = een kaas du fromage = kaas

 les gâteaux = de taarten un gâteau = een taart des gâteaux = taarten

3 Zin: 2.

4 a Elle a faim.  - b Quelques jours.  - c J’ai envie de dormir.

5 a du, de  

 b en, des

 c la, des

Exercice 24C

1 les

2 de

3 -

4 des, des

5 -

6 -

7 les

8 du

Exercice 24D

Voorbeelduitwerking:

1 Olivier a acheté une baguette et du pain.

2 Il a aussi acheté des œufs.

3 Il a acheté un litre de jus de pommes et un litre de lait.

4 Olivier n’a pas encore acheté de coca.

5 Il n’a pas acheté de fromage non plus.

bron libre service

a vous de corriger les devoirs

Exercice 24D

Voorbeelduitwerking:

1 Olivier a acheté une baguette et du pain.

2 Il a aussi acheté des œufs.

3 Il a acheté un litre de jus de pommes et un litre de lait.

4 Olivier n’a pas encore acheté de coca.

5 Il n’a pas acheté de fromage non plus.

]

bron libre service

a vous de corriger les devoirs

Ils ont écrit l'histoire: le PSG humilie totalement l'Inter Milan et remporte la Ligue des Champions | RTL Info

Questions pendant le fragment:

1) Quels 2 mots positifs sont utilisés pour décrire « la joie » du premier but ?/Welke 2 woorden zijn gebruikt om de vreugde te uiten van de eerste goal?

a) Bien fait

b) Bien joué

c) Excéllent

d) Magnifique

2) Qui a fait le plus de buts et combien ?/Wie maakte de meeste doelpunten en hoeveel ?

3) Comment on l’apelle? /Hoe wordt deze jongen ook wel genoemd/Engelse bijnaam ?

4) But 4: “explosion de joie”: wat zou dit betekenen?/ Waaraan kun je dit zien?

5) Quel âge a le joueur du cinquième but ?/ Hoe oud is de vijfde scoorder?

6) But 5: « Ce soir Paris est sur le toit de l’Europe » : vertaal deze zin.

7) « La jeunesse au pouvoir » betekent :

a) De gelen houden geen stand

b) De jongens zijn geweldig

c) De jeugd aan de macht

d) De gelen bakken er niks van

Ils ont écrit l'histoire: le PSG humilie totalement l'Inter Milan et remporte la Ligue des Champions | RTL Info  Questions pendant le fragment:

on regarde tous ensemble cette vidéo. Essayez de répondre tout en regardant aux questions posées dans les diapos suivants. Après une première écoute, vous aurez 5 min à remplir les questions sur lesquelles vous n'avez pas trouvé de réponses . 

1) Quels 2 mots positifs sont utilisés pour décrire « la joie » du premier but 

1. bien fait
2. bien joué
3. excellent
4. magnifique

3.but 3 : hoe wordt Désiré Doué genoemd ?
c'est le nouveau .........du football français,
3m10-3m25

2) degene die zijn vierde doelpunt maakt in de
championsleague, hoeveel heeft hij er gemaakt
in dit seizoen? (1mn13)

de speler die het vierde doelpunt maakt is een : 5m30-5m45
(

1. Let
2. Est
3. Georgiër
4. Rus

Quel âge a le joueur du cinquième but ? (le gamin parisien)

1. 17
2. 18
3. 19
4. 20

« La jeunesse au pouvoir » (rond 7m30)betekent :

1. a) De gelen houden geen stand
2. b) De jongens zijn geweldig
3. c) De jeugd aan de macht
4. d) De gelen bakken er niks van

D: les verbes

NF :  PRENDRE, TENIR EN VENIR. RÉVISION: CONNAÎTRE, CROIRE

FN:  FALLOIR, PLEUVOIR EN SUFFIRE 

croire : geloven

présent : 

je crois

tu crois

il croit

elle croit 

nous croyons

vous croyez

ils croient

elles croient

v.d.- CRU

futur : CROIR

venir : komen

présent : 

je viens

tu viens

il vient

elle vient

nous venons

vous venez 

ils viennent 

elles viennent

v.d. venu (être)

futur : VIENDR

fallloir - nodig zijn

présent : il faut- het is nodig

pc : il a fallu - het is nodig geweest

imparfait : il fallait - het was nodig

futur; il faudra - het zal nodig zijn

conditionnel/futur du passé : 

il faudrait- het zou nodig zijn

suffire : genoeg zijn

présent : il suffit - het is genoeg

pc ; il a suffi - het is genoeg geweest

imparfait : il suffissait - het was genoeg

futur ; il suffira - het zal genoeg zijn

futur du passé - il suffirait - het zou genoeg zijn

regenen - pleuvoir 

il pleut- het regent 

il a plu - het heeft geregend

il pleuvait - het regende

il pleuvra - het zal regenen

il pleuvrait - het zou regenen

prendre

je prends

tu prends

 il prend

nous prenons

vous prenez

ils prennent

pris

prendr 

tenir

je tiens

tu tiens

il tient

nous tenons

vous tenez 

ils tiennent

tenu

tiendr

connaître

je connais

tu connais

il connaît

nous connaissons

vous connaissez

ils connaissent

connu

connaîtr

1. Mon grand-père oublie ses rendez-vous. (nooit)
2. Stéphanie et Lina aiment le hockey. (alleen maar)

1. Nous avons fait du sport ce matin. (nog niet)

Oscar a retrouvé ses cles?

1. Non il n'a encore pas retrouvé ses clés
2. Non, il a ne retrouvé pas encore ses clés
3. Non, il n'a pas encore retrouvé ses clés
4. Non, n'a-t-il pas encore retrouvé les clés

Ils vont inviter Camille?

1. Non ils ne personne vont inviter
2. non, ils personne ne vont inviter
3. non ils ne vont inviter personne
4. non, personne n'ils vont inviter

Tu vas acheter des baskets rouges?

1. Non, je ne vais pas acheter de baskets.
2. Non je vais n'acheter pas des baskets
3. non je veux pas acheter les baskets
4. non, je ne vais acheter pas des baskets.

Lisa s'intéresse au rugby?

1. Non, elle ne s'intéressent plus au rugby.
2. non, elle ne s'intéresse qu'au foot.
3. non, elle ne s'intéresse pas du tout au foot.
4. non elle ne s'intéresse personne au foot.

Tes amis t'ont expliqué le problème? - helemaal niet

1. non, pas encore
2. non, pas du tout
3. non, ils ne m'ont pas du tout expliqué le problème
4. non, ils ne m'ont pas encore expliqué le problème

vous allez au supermarché monsieur? (nee, nergens)

1. non, je vais ailleurs
2. non, je ne vais nulle part.
3. non, je ne vais personne.
4. non, je ne vais pas ailleurs.

Dans ton portemonnaie il y a de l'argent?

1. Non, il n'y a plus de l'argent
2. non il n'y a plus d'argent

Les articles

But du cours: comprendre la différence entre les articles et les utiliser

de façon correcte. 

denken-delen-uitwisselen : Vul de ontbrekende woorden in : 

Salut, je m'appelle ..... j'aime .....nourriture(v). J'aime bien ..... petit déjeuner mais je ne bois pas .... café. Je préfère une tasse .... thé ou un bol .... chocolat chaud. 

LES NOMS : masculin ou féminin?

Masculin	Féminin
les mots qui finissent par: -ment, -al, -eur, -on : sont souvent masculin: un règle ment, un journ al, un vend eur, un ball on -age - hors la plage	les mots qui finissent par: - té, -sion, -euse, -elle, -ette,- tion sont souvent féminin la beau té, la déci sion, la vend euse , la can elle, la rec ette , l'administra tion

Als je vragen hebt, mag je mij altijd een berichtje sturen! 

Les articles (lidwoorden)

• En français il existe 3 types d'articles
  
  1. l'article défini: le, la, l', les
  2. article indéfini: un, une
  3. l'article partitif: du, de la, de l', des

De /

• In het Frans heb je :
  
  1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
  2. Het onbepaald lidwoord - un, une
  3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des

I : L'article défini et indéfini:  c'est  très facile!

En néerlandais de / het / een peut être traduit directement en français ;-)

Mijn oom heeft een goudvis: Mon oncle a un poisson rouge

Hij heeft een moeilijk karakter: Il a un caractère difficile

Zij heeft altijd de oplossing: Elle a toujours la solution

Waar zijn de flessen wijn? Où sont les bouteilles de vin?

De /

• In het Frans heb je :
  
  1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
  2. Het onbepaald lidwoord - un, une
  3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des

II Le partitif (delend lidwoord)

Rien en néerlandais? TOUT en français! (de + le/la/les/l')

Is er nog kaas?                                          Il y a encore du fromage?

Neem je brood mee uit de winkel?    Tu apportes du pain?

Ik heb salade gegeten.                           J'ai mangé de la salade.

Ik neem rijst.                                               Je prends du riz.

Er liggen boeken op tafel .                     Il y a des livres sur la table.

De /

• In het Frans heb je :
  
  1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
  2. Het onbepaald lidwoord - un, une
  3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des

DE (sans article)

Après une quantité 

Is er nog veel kaas?                    Il y a encore  beaucoup  de fromage?

We hebben nog 2 kilo tomaten   On a encore 2 kilos de tomates

Après une négation

Il n'y a plus de vin

Je n'ai pas d'argent

Il n'ont pas de frites dans ce resto

Exception être: 

Ce n'est pas du vin / C'est pas une bonne idée!

Exception  : aimer/détester/ adorer

J'adore les chats, je n'aime pas les chiens

quelques mots de quantité

verpakkingen, gewichten	maar ook:
un litre de lait une tranche de jambon un morceau de fromage un verre d'eau 500 grammes de fraises un pot de yaourt un bol de céréales une tasse de thé	combien d'argent beaucoup de personnes peu de temps un peu de riz assez de baguette plus de coca moins de problèmes

De /

• In het Frans heb je :
  
  1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
  2. Het onbepaald lidwoord - un, une
  3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des

Le, La, L', Les (sans DE)

Après (aussi après une négation)

- aimer:           je n'aime pas les chats.

- adorer          j'adore le café.

- préférer       je préfère le thé.

- détester      je déteste les médias sociaux.

- supporter   je ne supporte pas les gens qui se plaignent!

Na algemene uitspraken:

Water is goed voor de gezondheid: L'eau est bonne pour la santé

Beren eten honing: Les ours mangent beaucoup!

Geld maakt niet gelukkig: L'argent ne fait pas le bonheur

Choisis l'article correct

Mon frère veut un verre ..... coca.

Je voudrais ... tomates.

Tu manges peu .... pain.

Pour moi .... limonade s'il vous plaît.

Je bois une bouteille ..... eau.

Nous mangeons .... chocolat.

de la 

du

de

des

de

d'

Keuze-schema

1 Staat er een ww als adorer/détester/aimer in de zin?	JA: gebruik le, la, l', les . NEE: ga naar vraag 2.
2 Staat er een woord van hoeveelheid in de zin?	JA: gebruik de of d' . Nee: ga naar vraag 3.
3 Staat er een ontkenning in de zin?	JA, met een ander ww dan être: gebruik de of d' . Ja, met het ww être: gebruik un , une of le, la, l', les (letterlijk vertalen). NEE: ga door naar 4
4 Zou je in het Nederlands een lidwoord gebruiken?	JA: gebruik un , une of le, la, l', les (letterlijk vertalen) . NEE: gebruik du, de la, de l', des .

EN? hadden jullie 't goed gedaan ? Salut, je m'appelle ..... j'aime .....nourriture(v). J'aime bien ..... petit déjeuner mais je ne bois pas .... café. Je préfère une tasse .... thé ou un bol .... chocolat chaud. 

Tu as combien ... réponses correctes?

1. des
2. de
3. d'
4. de la

Mon père n'aime plus ... viande.

1. de
2. d'
3. de la
4. la

Tu peux me donner ... argent?

1. d'
2. de
3. l'
4. de l'

..... eau est bonne? Oui elle est tiède (lauw)

1. d'
2. du
3. l'
4. de l'