Voorzetsels Sinterklaas

• NT2
• Middelbare school
• ISK
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

De auto zit ____ de doos.

De auto zit in de doos.

Piet zit ________Piet. 

Piet zit naast Piet. 

De wortel is ___ de schoen.

De wortel is in de schoen.

De bal ligt ____ de zak.

De bal ligt voor de zak.

De schoen staat onder het raam.

De schoen staat _____ het raam.

De namen staan ___ het boek.

De namen staan in het boek.

Het paard kijkt ______ het raam.

Het paard kijkt door het raam.

Piet zit naast Piet.

De kat ligt op de plank.

Het paard kijkt door het raam.

De schaar ligt op de tafel.

De staf staat naast het raam.

De bal ligt voor de zak.

De boot staat op de plank.

Wat is het voorzetsel?
Het paard kijkt door het raam.

1. het
2. kijkt
3. raam
4. door

Wat is het voorzetsel?
Piet zit naast Piet.

1. Piet
2. zit
3. naast

Wat is het voorzetsel?
De wortel zit in de schoen.

1. wortel
2. in
3. de
4. schoen

Wat is het voorzetsel?
Mijn naam staat in het boek.

1. mijn
2. naam
3. staat
4. in

Wat is het voorzetsel?
De boot staat op de plank.

1. plank
2. de
3. op
4. boot

Wat is het voorzetsel?
Piet loopt naar Sint.

1. Piet
2. loopt
3. naar
4. Sint

Wat is het voorzetsel?
Sint staat op het dak.

1. op
2. dak
3. staat
4. het

Wat is het voorzetsel?
Piet gaat door de schoorsteen.

1. gaat
2. door
3. schoorsteen
4. de

Wat is het voorzetsel?
Het paard kijkt door het raam.

Wat is het voorzetsel?
Piet zit naast Piet.

Wat is het voorzetsel?
De wortel zit in de schoen.

Wat is het voorzetsel?
Mijn naam staat in het boek.

Wat is het voorzetsel?
De boot staat op de plank.

Wat is het voorzetsel?
Piet loopt naar Sint.

Wat is het voorzetsel?
Sint staat op het dak.

Wat is het voorzetsel?
Piet gaat door de schoorsteen.

in

op

naast

in

onder

boven

op

naast

tussen