Cours M2 (Vocabulaire)

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Cours M2 Vocabulaire

Werkles

Comment ça va?

Lesdoelen voor vandaag

- Terugblik vorige les. Vragen?

- Tâche afmaken

- Formatieve Test Vocabulaire

Leerdoelen:

- Ik kan een stukje schrijven over mijn vakantie aan de hand van de phrases-clés.

- Ik ken woorden die te maken hebben met vakantie, weer, nationaliteiten & activiteiten.

Quiz 

Vocabulaire 

Het is mooi weer.

1. Il fait beau.
2. Il fait chaud.
3. Il fait froid.
4. Il fait du soleil.

Het weer

1. l'avion
2. le temps
3. la soeur
4. le woar

Was het mooi weer?

1. il es fais beau?
2. il a fait beau?
3. il a fait belle?

Het is koud weer

1. Il fait chaud
2. il fait froid
3. il fait beau
4. il fait doux

Hoe maak je een Passé composé?
(chapitre 1)

1. avoir + voltooid deelwoord
2. aller + voltooid deelwoord
3. faire + voltooid deelwoord
4. alleen avoir

Koppel de antwoorden aan de juiste vragen. 

Phrases-clés C

Tu as passé de bonnes vacances?

Tu as été où?

Avec qui? 

Il a fait beau? 

Waar ben je naartoe geweest?

Was het mooi weer?

Heb je een leuke vakantie gehad?

Met wie?

Zoek de juiste vertaling bij elkaar

het is koud

het is warm

het is mooi weer

het is slecht weer

Il fait beau

il fait chaud

il fait mauvais

il fait froid

Wat weet je nog van de... passé composé?

Vertaal: Klimmen

1. nager
2. faire les magasins
3. faire de l'escalade
4. le musée

Vertaal: l'arbre

1. het water
2. de boom
3. het ding

Vertaal: ce weekend

1. Dit weekend
2. deze dag

Wat betekent: Faire les magasins?

1. Klimmen
2. Winkelen
3. Dansen
4. Door tijdschriften bladeren

le truc

1. het ding
2. le chat
3. la mère
4. la fille

gisteren

1. hier
2. demain
3. la semaine prochaine
4. la semaine dernière

zwemmen

1. nager
2. donner
3. marquer un but
4. faire

daarna

1. donc
2. hier
3. parce que
4. après

la musée

1. het museum
2. de school
3. de bioscoop
4. het restaurant

de jongere

1. l'homme
2. les parents
3. la fille
4. le/la jeune

de kerk

1. l'église
2. l'école
3. le frère
4. la maison

het kasteel

1. le château
2. le cinéma
3. la piscine
4. la café

la semaine dernière

1. naar school
2. vorige week
3. bij mijn ouders
4. deze week