Zelfstandig naamwoorden

Zelfstandig naamwoorden
Quiz TG4
Gemaakt door Jolanda de Leur
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingSpeciaal OnderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Zelfstandig naamwoorden
Quiz TG4
Gemaakt door Jolanda de Leur

Slide 1 - Diapositive

1. Welke van de volgende woorden is een zelfstandig naamwoord?

A
Rijden
B
Mooie
C
Tafel

Slide 2 - Quiz

2. Wat is een zelfstandig naamwoord(en) in deze zin: "De kat zit op de stoel."
A
kat & stoel
B
op
C
zit

Slide 3 - Quiz

3. Welk van de volgende is GEEN zelfstandig naamwoord?

A
Hond
B
School
C
Lopen
D
Willem

Slide 4 - Quiz

4. Welke van de volgende woorden is een zelfstandig naamwoord?
A
Koe
B
Boom
C
Lachen
D
Jolanda

Slide 5 - Quiz

5. Welke zin heeft twee zelfstandig naamwoorden?

A
De jongen speelt met een bal.
B
De zon schijnt fel.
C
Zij loopt naar school.

Slide 6 - Quiz

6. Wat zijn de ZNW(en) in de zin:
"Mijn boek ligt op de tafel."

A
mijn
B
boek & tafel
C
ligt

Slide 7 - Quiz

7. Wat zijn de ZNW(en) in de zin?
"De auto rijdt snel naar de winkel."

A
rijdt
B
snel
C
auto & winkel

Slide 8 - Quiz

8. Welk van deze woorden is een zelfstandig naamwoord?

A
Zitten
B
Huis
C
Hardlopen

Slide 9 - Quiz

9. Wat is het ZNW(en) in de zin: "De hond speelt met de bal."

A
hond & bal
B
speelt
C
met

Slide 10 - Quiz

10. Wat zijn de ZNW(en) in de zin;
"De meester schrijft iets op het bord."

A
Meester, schrijft
B
Meester, bord
C
Schrijft, bord

Slide 11 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf drie zelfstandig naamwoorden op

Slide 13 - Question ouverte

Hoe vonden jullie de les?
schrijf maar op.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe was de les?
A
goed, de les was leerzaam
B
er tussen in, de les was een beetje moeilijk, of een beetje makkelijk
C
niet zo goed, de les was te moeilijk, te makkelijk

Slide 15 - Quiz