Klas 1 - Chapitre 1 - H

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Aujourd'hui

Herhaling A-G

Herhalen phrases-clés

Uitleg avoir

ex. 30, 31, 32

Les buts: 

een kennismakingsgesprek voeren

werkwoord avoir gebruiken

Conversation

• Comment tu t'appelles?
  
• Tu habites où?
  
• Tu as quel âge?
  
• Tu as un frère/une soeur?
• Quel est ton numéro de téléphone?

Persoonlijk voornaamwoord

ik	je / j'
jij	tu
hij	il
zij	elle
men/we (spreektaal)	on
wij	nous
u jullie	vous
zij	ils (mannelijk) elles (vrouwelijk)

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m mv)
zij (v mv)

Les pronoms personnels

- persoonlijk voornaamwoorden.

Je

Elles

Nous

il

Tu

Elle

Vous

ils

On

Avoir (hebben)

Je hebt het werkwoord avoir al eerder gezien. Welke zinnen met het werkwoord 'hebben' ken je al?

J'ai

Tu as

Il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

AVOIR ( = hebben)

AVOIR 

ils (avoir)

1. ont
2. avoir
3. sont
4. a

Tu ________ (avoir)

Monsieur, vous (avoir)

ik heb

zij hebben (m)

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

avoir (hebben)

Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord

ai

as

a

avons

avez

ont

Au travail!

fais les exercices

Klik - H