Grammaticaquiz
1 / 22
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
De bus komt eraan. ... is te laat.
A
hij
B
het
Slide 2 - Quiz
De baby huilt. ... heeft honger.
A
hij
B
het
Slide 3 - Quiz
Het raam is open. ... moet dicht.
A
hij
B
het
Slide 4 - Quiz
Wat is een zwak werkwoord?
Slide 5 - Carte mentale
Wat is het voltooid deelwoord van:
kopen
kopen
Slide 6 - Question ouverte
Wat is het voltooid deelwoord van:
wegen
wegen
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het voltooid deelwoord van:
verstaan
verstaan
Slide 8 - Question ouverte
Maak een zin met het werkwoord:
slaan (t.t., m.v.)
slaan (t.t., m.v.)
Slide 9 - Question ouverte
Maak een zin met het werkwoord:
moeten (v.t., e.v.)
moeten (v.t., e.v.)
Slide 10 - Question ouverte
Wat is het meervoud?
het horloge
het horloge
Slide 11 - Question ouverte
Wat is het meervoud?
het raam
het raam
Slide 12 - Question ouverte
Wat is het meervoud?
de les
de les
Slide 13 - Question ouverte
Wat is het meervoud?
de hobby
de hobby
Slide 14 - Question ouverte
Welke maand komt na februari?
Slide 15 - Question ouverte
Wat zijn de 2 vakantiemaanden in Nederland?
Slide 16 - Question ouverte
... het dak van de auto staat een antenne.
A
op
B
in
Slide 17 - Quiz
wie is ... de beurt?
A
voor
B
aan
C
bij
Slide 18 - Quiz
... 8 uur 's avonds is het zwembad dicht.
A
Na
B
Naar
Slide 19 - Quiz
een ... zak
A
vol
B
volle
C
vollen
Slide 20 - Quiz
een ... huis.
A
groot
B
grote
C
groten
Slide 21 - Quiz
een ... jas
A
katoen
B
katoene
C
katoenen
