TW 4 oefenen Futur/conditionnel verbes

Futur/futur du passé
herhaling/oefenen voor TW 4
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Futur/futur du passé
herhaling/oefenen voor TW 4

Slide 1 - Diapositive

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd (= na de dag van vandaag).
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 2 - Diapositive

Le futur simple
VOORBEELD: Rijtje van 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais
Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 5 - Diapositive

Le futur du passé (of: le conditionnel)
VOORBEELD: rijtje van "travailler" in de futur du passé/conditionnel:

Je               travaillerais                      ik zou werken
Tu               travaillerais                      jij zou werken
Il/elle/on travaillerait                       hij/zij/men zou werken
Nous         travaillerions                  wij zouden werken 
Vous          travailleriez                     jullie zouden werken/ u zou werken
ils/elles    travailleraient                zij zouden werken 


Slide 6 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww !!).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 7 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 8 - Diapositive

hij zal spreken/futur=

Slide 9 - Question ouverte

Zij zullen luisteren/futur=

Slide 10 - Question ouverte

zij zullen afmaken (finir)=

Slide 11 - Question ouverte

jij zou antwoorden (répondre)/conditionnel=

Slide 12 - Question ouverte

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 13 - Diapositive

hij zou moeten=

Slide 14 - Question ouverte

u zult gaan=

Slide 15 - Question ouverte

u zou schrijven=

Slide 16 - Question ouverte

hij zou willen=

Slide 17 - Question ouverte

ik zou kunnen=

Slide 18 - Question ouverte

werkwoorden
verschillende tijden

Slide 19 - Diapositive

ik kende/imparfait=

Slide 20 - Question ouverte

zij hebben gekend/passé composé=

Slide 21 - Question ouverte

jij ontving/imparfait=

Slide 22 - Question ouverte

mijn vrienden moeten/présent=

Slide 23 - Question ouverte

dat verdwijnt/présent (disparaître)

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive