,

2BK - Meer dan Lezen - Herhaling §1-4 + §5 hoofd- en bijzaken

- Pak je materiaal voor: Nederlands boek + schrift
Paragraaf 1 t/m 4
Herhaling 
Paragraaf 5
Hoofd- en bijzaken

Voordat we beginnen:
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

- Pak je materiaal voor: Nederlands boek + schrift
Paragraaf 1 t/m 4
Herhaling 
Paragraaf 5
Hoofd- en bijzaken

Voordat we beginnen:

Slide 1 - Diapositive

Startopdracht
1. Wat is dropshipping in je eigen woorden?
2. Noem twee voordelen en één nadeel van dropshipping.
3. Samira denkt goed na omdat ze het risico niet wil nemen. Wat betekent ‘risico’?
4. Wat zou jij verkopen als je een webshop mocht starten?


Basis
Kader
1. Wat is het verschil tussen ‘importeren’ en ‘exporteren’?
2. Waarom is ‘kwaliteit’ belangrijk bij internationale handel?
3. Wat voor product voert Nederland uit naar andere landen? 
4. Stel je voor: je begint een eigen bedrijf. Wat zou je maken of verkopen? En zou je ook internationaal willen werken?

Lees de tekst in het kruisje en beantwoord de vragen in je schrift. 
A.
Samira wil graag ondernemer worden. Ze kijkt veel filmpjes over dropshipping. Bij dropshipping verkoop je spullen via internet, maar je hebt geen eigen voorraad. Je maakt een webshop aan en kiest een leverancier. Die levert het product rechtstreeks naar de klant. Samira hoeft dus niets op te sturen. Dat klinkt makkelijk, maar er is ook een risico. Soms duurt de levertijd lang en dan wordt de klant boos.
timer
8:00
B
Nederland is een echt handelsland. We importeren grondstoffen zoals cacao en soja, en we produceren zelf ook veel. Die producten exporteren we naar andere landen. Dat heet internationaal handel drijven. Nederland doet dat al eeuwen. Denk aan bloemen, kaas en machines.

Slide 2 - Diapositive

  • Je kunt achter de betekenis van moeilijke woorden in een tekst komen
  • Je kunt alinea's en kernzinnen herkennen
  • Je kunt tekstverbanden herkennen in een tekst d.m.v. signaalwoorden
Lesdoelen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Alinea's en kernzinnen
Teksten zijn dus verdeeld in alinea's. Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde gaan.

De belangrijkste informatie uit een alinea staat in de kernzin. Dat is meestal de eerste zin en soms de laatste. In de rest van de alinea staat dan vaak meer informatie of voorbeelden.

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
Er zijn in Nederland verschillende nieuwsmedia voor jongeren. Iedereen kent het NOS Jeugdjournaal, dat al ruim 35 jaar goed en slecht nieuws in de huiskamer brengt voor kinderen tussen grofweg 9 en 13 jaar oud. Daarnaast is er sinds 2003 het nieuwsweekblad Kidsweek, voor 7- tot 12-jarigen. In 2009 kwam daar 7Days bij (12-18 jaar).

In de zinnen na de kernzin worden voorbeelden genoemd.

Slide 6 - Diapositive

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden

Slide 7 - Diapositive

Verbanden
tussen zinnen
Verband
Signaalwoorden
Opsomming
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, verder, ten slotte, en
Tijdsvolgorde
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, ten slotte, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
Voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 8 - Diapositive

De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat minder belangrijk is, zoals een toelichting (voorbeeld) of een vergelijking, zijn de bijzaken.

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen
, zoals de inleiding en het slot van een tekst en het begin of het einde van een alinea.
Hoofd- en bijzaken

Slide 9 - Diapositive

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?
  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.

    Denk aan de hamburger... 

    Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?

Let op: sommige alinea's bevatten geen hoofdzaken.
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 10 - Diapositive

Klassikaal 
opdr. 1 maken
(blz. 30-31)

Slide 11 - Diapositive

opdracht 1
basis
1. Hoe zie je snel
wat het onderwerp van de 
e-mail is?

2. Welke zin in de inleiding
geeft aan waarover de 
tekst gaat? 

  3. Onderstreep in elke alinea
de kernzin.

Slide 12 - Diapositive

opdracht 1
basis

4. Aan welk signaalwoord
in de tweede alinea kun je 
zien dat er een uitleg volgt?

5. Aan welk signaalwoord
in de derde alinea kun je
zien dat er een voorbeeld
volgt?

Slide 13 - Diapositive

opdracht 1
basis

  6.
       Welke belangrijke 
            informatie (hoofdzaken) zou jij
        aan iemand vertellen
        die misschien zijn naam wil
    wijzigen? Noteer in
   steekwoorden

Slide 14 - Diapositive

opdracht 1
kader
Lees tekst 1 oriënterend.

  • Welke tekstsoort is tekst 1?

  • Wat is het onderwerp? 

  • Hoeveel alinea’s heeft de tekst?

  • Wat is het belangrijkste doel van de tekst?  



Slide 15 - Diapositive

opdracht 1
kader
Lees tekst 1 precies

  • Welke zin in de inleiding geeft aan waarover de tekst gaat?

  • Onderstreep in elke alinea de kernzin.

  • Aan welk signaalwoord in de tweede alinea kun je zien dat er voorbeelden volgen?



Slide 16 - Diapositive

opdracht 1
kader
  • Aan welk signaalwoord in de derde alinea kun je zien dat er een uitleg volgt?

  • Wat zijn hoofdzaken? Noteer alle goede antwoorden.
    A Afspraken over werktijden
    B Je krijgt werkkleding om herkenbaar te
        zijn
    C Tien minuten eerder melden, vrijdag 
        12:30 - 17:00 uur
    D zoals een overall, T-shirts, pet met logo

Slide 17 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat:
BASIS: Maak opdracht 3 (blz. 32)
KADER: Maak de opdracht 2 & 3 (blz. 32-33)
Hoe:
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp:
Theorie uit je boek + de tekst
Tijd:
15 minuten.
Daarna kijken we het klassikaal na.
Klaar:
Verder werken aan Cursus Woordenschat: 
Kopen, internationaal, klimaat, schooltaalwoorden
ZELFSTANDIG WERKEN
timer
15:00

Slide 18 - Diapositive

  • Je kunt achter de betekenis van moeilijke woorden in een tekst komen
  • Je kunt alinea's en kernzinnen herkennen
  • Je kunt tekstverbanden herkennen in een tekst d.m.v. signaalwoorden
Lesdoelen

Slide 19 - Diapositive

- Inloggen LessonUp

- Pak je materiaal voor: Nederlands boek + schrift
Herhaling 
Paragraaf 5
Hoofd- en bijzaken

Voordat we beginnen:

Slide 20 - Diapositive

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 1 - Meer dan lezen
1. Herhaling: hoofd- en bijzaken
2. Huiswerk nakijken 
3. Opdrachten maken
4. Afsluiting

Slide 21 - Diapositive

Wat is de juiste tekstopbouw?
A
Titel - tussenkopje -alinea's
B
Hoofdgedachte - hoofdzaken - bijzaken
C
Inleiding - middenstuk - slot
D
Onderwerp - deelonderwerpen - bron

Slide 22 - Quiz

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 23 - Diapositive

Zijn hoofd- of bijzaken belangrijker in een tekst?
A
hoofdzaken
B
bijzaken
C
beide net zo belangrijk

Slide 24 - Quiz

Hoofd-en bijzaken staan nooit samen in één alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
de rest van de alinea
Hierin wordt extra info gegeven, zoals voorbeelden of uitleg.
Dit is de belangrijkste informatie in een tekst.
Hierin staat de belangrijkste informatie van een alinea.
Minder belangrijke informatie.

Slide 26 - Question de remorquage

Hoofdzaak of bijzaak?
Zin 1: Het hoofd van de plaatselijke brandweer heeft vaak gevreesd voor zijn leven.

Zin 2: ‘Vorige week liep in een brandend huis, toen er opeens een deel van het plafond naar benden kwam dat me op een haar naar miste.'
A
Beide zinnen zijn hoofdzaken
B
Beide zinnen zijn bijzaken
C
Zin 1 = hoofdzaak / zin 2 = bijzaak
D
Zin 1 = bijzaak /zin 2 = hoofdzaak

Slide 27 - Quiz

Nakijken
opdr. 2 
(blz. 31)

Slide 28 - Diapositive

Nakijken
opdr. 2 & 3
(blz. 32-33)

Slide 29 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat:
BASIS: Maak opdracht 3 (blz. 32)
KADER: Maak de opdracht 4 & 5 (blz. 33-34)
Hoe:
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp:
Theorie uit je boek + de tekst
Tijd:
15 minuten.
Daarna kijken we het klassikaal na.
Klaar:
Verder werken aan Cursus Woordenschat: 
Kopen, internationaal, klimaat, schooltaalwoorden
ZELFSTANDIG WERKEN
timer
15:00

Slide 30 - Diapositive