Eindtoetsen oefenen deel 2

Eindtoetsen oefenen deel 2
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalWiskundeLager onderwijs

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Eindtoetsen oefenen deel 2

Slide 1 - Diapositive

Geef bij de volgende woorden telkens het verkleinwoord.

Slide 2 - Diapositive

pudding

Slide 3 - Question ouverte

zeilschip

Slide 4 - Question ouverte

radio

Slide 5 - Question ouverte

baby

Slide 6 - Question ouverte

sms

Slide 7 - Question ouverte

koning

Slide 8 - Question ouverte

waterglas

Slide 9 - Question ouverte

Los de volgende oefeningen op.

Slide 10 - Diapositive

Wat is de oppervlakte?
Hoogte is 5m
Breedte is 2m
timer
1:00

Slide 11 - Question ouverte

Hoeveel diagonalen heeft een vierkant?
A
2
B
4
C
8
D
0

Slide 12 - Quiz

14 x 25 =
timer
1:00

Slide 13 - Question ouverte

87 - 5,112 =
timer
1:00

Slide 14 - Question ouverte

7/8 - 0,250 =
antwoord met een kommagetal
timer
1:00

Slide 15 - Question ouverte

56 x 0,001 =
timer
1:00

Slide 16 - Question ouverte

0,07 x 8 =
timer
1:00

Slide 17 - Question ouverte

Wat zijn de hoofdsteden van de volgende landen?

Slide 18 - Diapositive

Italië
A
Brussel
B
Rome
C
Lissabon
D
Dublin

Slide 19 - Quiz

Spanje
A
Lissabon
B
Barcelona
C
Madrid
D
Athene

Slide 20 - Quiz

Zweden
A
Stockholm
B
Kopenhagen
C
Parijs
D
Luxemburg

Slide 21 - Quiz

Ierland
A
Warschau
B
Dublin
C
Kopenhagen
D
Budapest

Slide 22 - Quiz

Polen
A
Warschau
B
Dublin
C
Kopenhagen
D
Budapest

Slide 23 - Quiz

Welke rivier stroomt dicht bij de kust?

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het signaalwoord in de volgende zinnen?

Slide 25 - Diapositive

Je schrijft eerst je naam op je blad.
A
schrijft
B
eerst
C
je
D
naam

Slide 26 - Quiz

Mag je niet met de fiets komen omdat het regent?
A
niet
B
fiets
C
omdat
D
komen

Slide 27 - Quiz

Omdat mama haar arm brak, kan ze nu niet autorijden.
A
Omdat
B
haar
C
ze
D
nu

Slide 28 - Quiz

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, maar ik heb geen geld.
A
graag
B
nieuwe
C
geen
D
maar

Slide 29 - Quiz

Mijn hart bonst heel hard, want ik heb snel gelopen.
A
hart
B
want
C
hard
D
Mijn

Slide 30 - Quiz