Redekundig ontleden t/m bijwoordelijke bepaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Redekundig ontleden

• Persoonsvorm
• Onderwerp
• Werkwoordelijk gezegde
• Naamwoordelijk gezegde
• Lijdend voorwerp
• Meewerkend voorwerp
  
• Bijwoordelijke bepaling

Lesdoelen

1. Ik kan het lijdend voorwerp aanwijzen in een zin.
2. Ik kan het meewerkend voorwerp aanwijzen in een zin.
3. Ik kan de bijwoordelijke bepaling aanwijzen in een zin 

Voorbeeld

-->    Morgen koop ik appelmoes. 

pv: koop 

wwg: Koop

Ond: ik

Lv = wie/wat + wwg + ond?      = wat koop ik?    = appelmoes

lv: appelmoes

Voorbeeld 

--> De politie heeft op de A2 2186.000 boetes uitgedeeld.

pv: heeft

wwg: heeft, uitgedeeld

ond: de politie

lv: 2186.000 boetes

Wat is het lv:
In Kerkdriel deed de politie vanochtend een inval op een camping.

1. In Kerkdriel
2. deed
3. de politie
4. een inval op een camping

Wat is het lv:
Ik maak de oefening vanmiddag bij mijn moeder thuis.

1. Ik
2. maak
3. de oefening
4. bij mijn moeder thuis

Wat is het lv:
Waarom heb je hem dat gegeven?

1. heb
2. je
3. hem
4. dat

Voorbeeld

De coach overhandigde Andries zijn rapport. 

pv: overhandigde

wwg: overhandigde

ond: De coach

lv: zijn rapport

mv: Andries

Voorbeeld

Wij hebben mijn vader een fles drank gegeven.

pv: hebben

wwg: hebben, gegeven

ond: wij

lv:  een fles drank

mv: mijn vader

Wat is het mv:
Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.

1. Het vakantiewerk
2. heeft
3. ons
4. vijftig euro

Wat is het mv:
Die overtreding kostte hem de gele kaart.

1. Die overtreding
2. kostte
3. hem
4. de gele kaart

Wat is het mv:
Hij liet haar zijn website zien.

1. Hij
2. liet
3. haar
4. zijn website

Voorbeeld

Zij gaat met de fiets of de brommer naar het popconcert.

pv: gaat

wwg: gaat.

ond: zij

lv: naar het popconcert

mv: -

bwb: met de fiets of de brommer.

Voorbeeld

In deze rustige week voor Pasen gaan we een paar dagen naar de Ardennen.

pv: gaan

wwg: gaan

ond: we

lv: een paar dagen naar de Ardennen.

mv: -

bwb: In deze rustige week voor Pasen.

Voorbeeld

Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven?

pv: hebben

wwg: hebben, gegeven

ond: jullie

lv: dat

mv: aan mij

bwb: waarom, niet

Benoem: pv, wwg, ond, lv, mv, bwb:

Volgende week heeft de supermarkt weer leuke aanbiedingen.

Benoem: pv, wwg, ond, lv, mv, bwb:

De verliezers kregen een leuke verrassing van de voorzitter.

Benoem: pv, wwg, ond, lv, mv, bwb:

Zij heeft het mij toch verteld.

Lesdoelen

1. Ik kan het lijdend voorwerp aanwijzen in een zin.
2. Ik kan het meewerkend voorwerp aanwijzen in een zin.
3. Ik kan de bijwoordelijke bepaling aanwijzen in een zin