HV1 les 8 H22 meewerkend voorwerp

Vandaag
Lezen
Herhaling H22 lijdend voorwerp
Uitleg H22 meewerkend voorwerp
Aan de slag


1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
Lezen
Herhaling H22 lijdend voorwerp
Uitleg H22 meewerkend voorwerp
Aan de slag


Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les:

weet je hoe je het meewerkend voorwerp vindt in een zin.

Slide 3 - Diapositive

Heb je het begrepen? Steek 1, 2 of 3 vingers op. 
Welk woord is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin?

De ouders kochten een cadeau voor hun jarige kind. 

1) de ouders
2) een cadeau
3) hun jarige kind








Slide 4 - Diapositive

Lijdend voorwerp
Niet alle zinnen hebben een lijdend voorwerp!

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde
2. Stel de vraag: Wat of Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Antwoord = lijdend voorwerp
Maak aantekeningen!

Slide 5 - Diapositive

Lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wie of Wat + WG + OW

Tom | leest | een mooi boek | in zijn vrije tijd. 

werkwoordelijk gezegde?
onderwerp?
Wie/Wat + WG + OW: Wat leest Tom?
lijdend voorwerp: ..........
PV/WG
OW

Slide 6 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. 
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.

Om het meewerkend voorwerp te vinden is het belangrijk dat je de zinsdelen in de juiste volgorde kunt ontleden. 
1. Je begint met het zoeken van de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
2. Daarna zoek je het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp op.

Pas als je al het bovenstaande begrijpt, ga je verder met het meewerkend voorwerp.



Slide 7 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:

meewerkend voorwerp: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp) 

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.


Slide 8 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
stap 1) pv: heeft
stap 2) wg: heeft gegeven
stap 3) ow: wie/wat heeft? hij
stap 4) lv: wie/wat heeft hij gegeven? een cadeau
stap 5) mw: aan (of voor) wie heeft hij een cadeau gegeven? aan Sanne

Let op: in deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.


Slide 9 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.

stap 1) pv: wilden
stap 2) wg: wilden gaan kopen
stap 3) ow: wie/wat wilden: Bart, Kees en Ben
stap 4) lv: wie/wat wilden Bart, Kees en Ben gaan kopen: een cadeaubon
stap 5) mv: voor (of aan) wie wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen: voor de jarige juf

Slide 10 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Ik hang mijn jas aan de kapstok.

pv: hang
wg: hang
ow: wie/wat hang(t): ik
lv: wie/wat hang ik: mijn jas

mv: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp) 
mv: aan/voor wie hang ik: geen mv in deze zin!

Slide 11 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Meestal is dit een mens of dier, maar.....

Ik geef een mooie bijdrage aan het goede doel


Slide 12 - Diapositive

Aan de slag: keuzebord
Huiswerk nakijken

Maken H22 opdr. 4 t/m 7

Ben je klaar? Maak de oefentoets. 

Plan eventueel een flexles.

Slide 13 - Diapositive

Volgende les
Toets voorbespreken

Slide 15 - Diapositive

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan in een zin de volgende zinsdelen benoemen:
- meewerkend voorwerp

Vertel.....

Slide 16 - Diapositive