2.7 en 2.8 herhaling woordsoorten en spelling

1. Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen.
lw-zn-bn-ww-vz-tw-p.vnw-b.vnw-v.vnw-a.vnw
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

1. Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen.
lw-zn-bn-ww-vz-tw-p.vnw-b.vnw-v.vnw-a.vnw

Slide 1 - Diapositive

2k1 Herhalingsles H2.7/2.8

1. Grammatica - woordsoorten

2. Spelling - pv in de verleden tijd
                       - meervoud op -ie / -ee
                       -verkleinwoorden 
Herhaal alle lesstof, filmpjes en oefen, oefen, oefen en oefen.....

Slide 2 - Diapositive

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 3 - Diapositive

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin:
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 4 - Quiz

Wat is het infinitief van 'waren'?
A
was
B
is
C
zijn
D
geweest

Slide 5 - Quiz

Benoem de werkwoorden:
'Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?'
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over

Slide 6 - Quiz

Benoem de werkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen.
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

in, onder, voor, aan, van, boven, onder,,,,,
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel voorzetsels heeft deze zin:
Op haar verjaardag wachtten we bij het station.
A
1
B
2

Slide 11 - Quiz

Verschil tussen hoofd- en rangtelwoord

Slide 12 - Diapositive

pers.vnw of bez.vnw
Een pers.vnw vervangt een zn
Een bez.vnw staat voor een zn
Hij ontvangt hun met open armen.
Zij geeft hen hun bezem terug. 

Slide 13 - Diapositive

 hun/hen = persoonlijk vnw
Ik geef aan hen een brief. (mv)
Ik geef hun een brief. (mv)
Ik zie hen op het station (lv)

Slide 14 - Diapositive

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 15 - Quiz

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 16 - Quiz

Welke aanwijzende vnw staan in de zin:

Dit meisje veegt die stoep met deze bezem.
A
meisje
B
Dit meisje, die stoep, deze bezem
C
Dit, die , deze

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste vragend.vnw in:

Op ..............ijsje trakteert hij?
A
wat
B
wie
C
welk(e)
D
wat voor een

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste vragend.vnw in:

In ........... straat wacht je op mij?
A
wat
B
wie
C
welk(e)
D
wat voor een

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste vragend.vnw in:

Met ..............gaat je broer naar het feest?
A
wat
B
wie
C
welk(e)
D
wat voor een

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

2. Spelling
Verleden tijd van de pv
Meervoud op -ie / -ee
Verkleinwoorden

Slide 22 - Diapositive

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Er (gebeuren) iets onverwachts.
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurde
D
gebeurden

Slide 23 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd?

Vorige week (hoesten)de patiënten minder.
A
hoesdt
B
hoest
C
hoestten
D
hoestte

Slide 24 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Jaap en ik (mogen) meedoen aan de quiz.
A
mocht
B
mochtten
C
mochten
D
mogten

Slide 25 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Het leukste meisje (worden)niet meteen gekozen.
A
werd
B
werdt
C
wordt
D
word

Slide 26 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Dit zeldzame vogeltje (vliegen) langs mijn raam.
A
vliegde
B
vlogen
C
vliegt
D
vloog

Slide 27 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Deze dieren (zijn) veel mooier dan de panda's.
A
is
B
waren
C
was
D
was geweest

Slide 28 - Quiz

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Ik (melden) het incident bij de conciërge.
A
meld
B
melde
C
mold
D
meldde

Slide 29 - Quiz

meervoud: de regel
Wanneer de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt:
alleen -n toevoegen en een trema op de e
bacterie- bacteriën

Wanneer de klemtoon wel op de laatste lettergreep valt:
-en toevoegen en een trema op de laatste e
braderie- braderieën

Slide 30 - Diapositive

meervoud: de regel
Wanneer een woord eindigt op -ee:
-en toevoegen en een trema op de laatste e

zee- zeeën
twee- tweeën

Slide 31 - Diapositive

typ het meervoud van:
porie

Slide 32 - Question ouverte

typ het meervoud van:
fee

Slide 33 - Question ouverte

typ het meervoud van:
industrie

Slide 34 - Question ouverte

typ het meervoud van:
slee

Slide 35 - Question ouverte

Typ het verkleinwoord van
-cola-

Slide 36 - Question ouverte

Typ het verkleinwoord van
-minuut-

Slide 37 - Question ouverte

Typ het verkleinwoord van
-menu-

Slide 38 - Question ouverte

Typ het verkleinwoord van
-blad-

Slide 39 - Question ouverte

Typ het verkleinwoord van
-la-

Slide 40 - Question ouverte