Beta
Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Ik weet wanneer ik de 1e en 4e naamval moet gebruiken
Ik weet welke woorden bij de Der-Gruppe horen
Ik ken het stappenplan van de naamvallen
m v o mv
1e der die das die
4e den die das die
Stap 1: Staat er "es gibt" in de zin
Nee? Stap 2
Stap 2: Staat er een voorzetsel in?
Nee? Stap 3
Stap 3: Ontleden
1e naamval = onderwerp (hij)
4e naamval = lijdend voorwerp (hem)
1. (elke) ________ Schüler hat (een) _______ Buch
2. Warum fährt (de) _______ Vater durch (de) ______ Straße
Maak voor jezelf bovenstaande vragen.
Jeder Schüler hat ein Buch
Warum fährt der Vater durch die Straße