Apprendre 7

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Wat kan ik voor u doen?

• Wat 
• Qu'est-ce que
• ik kan doen
• je peux faire
• voor u?
• pour vous?

Wat kan ik voor u doen?

Qu'est-ce que je peux faire pour vous?

Wat kan ik voor u doen?

Heeft u een medicijn tegen buikpijn?

• U heeft
• Vous avez
• een medicijn tegen
• un médicament contr
• buikpijn?
• le mal de ventre?

Heeft u een medicijn tegen buikpijn?

Vous avez un médicament contre le mal de ventre?

Heeft u een medicijn tegen buikpijn?

Heeft u koorts?

• U heeft
• Vous avez
• koorts?
• de la fièvre?

Heeft u koorts?

Vous avez de la fièvre?

Heeft u koorts?

Sinds wanneer ben je ziek?

• Sinds wanneer
• Depuis quand
• je bent ziek?
• tu es malade?

Sinds wanneer ben je ziek?

Depuis quand tu es malade?

Sinds wanneer ben je ziek?

Waar doet het pijn?

• Het doet pijn
• Ça fait mal
• waar?
• où?

Waar doet het pijn?

Ça fait mal où?

Waar doet het pijn?

Ik voel me helemaal niet goed.

• Ik voel me niet  goed
• Je ne me sens pas bien
• helemaal.
• du tout.

Ik voel me helemaal niet goed.

Je ne me sens pas bien du tout.

Ik voel me helemaal niet goed.