Les 2KB

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Donnerstag den 15. Mai 2025

Welkom bij de les Duits!

Was machen wir heute?

Kapitel 5 Berlin

Uhrzeiten

Selbständig arbeiten / Blooket

Ende Unterricht

   

                                  Leerdoelen:

•  Je kunt de tijd aangeven in het Duits
• Je herkent de vraagwoorden in het Duits.
  
• Je kunt de vraagwoorden toepassen.
  

Planning Duits

• Inhalen SO of Proefwerk Duits (datum volgt deze week)
  
•  Proefwerk Kapitel 5 (aangepast)


•  Leestoets in de toetsweek (donderdag 19 juni t/m donderdag 26 juni)

Kapitel 5 Berlin

Pak je boek

Kapitel 5 

Seite 58

A: Kloktijden

die Uhrzeiten

Wie sage ich.....

Hoe laat is het? = Wie spät ist es? 

Het is..... = Es ist... (je vertelt de tijd)

Om.... = Um..... (dit gebruik je om te vertellen hoe laat je iets gaat doen)

uur = Stunde(n) (lengte: het duurt .... uur) /Uhr (tijd: het is ....uur)

kwartier = Viertel

half = halb

voor = vor

na = nach

Wie spät ist es?

Het is drie uur : Es ist drei Uhr.

Het is half drie : Es ist halb drei. 

Het is kwart voor drie : Es ist Viertel vor drei.

Het is kwart over drie : Es ist Viertel nach drei. 

Wie spät ist es?

Het is tien over vijf : Es ist zehn nach fünf.

Het is vijf voor half zeven : Es ist fünf vor halb sieben. 

Het is tien over half vijf : Es ist zehn nach halb fünf. 

                                            Óf: Es ist zwanzig vor fünf. 

Let op: Als er niets achter één staat --> 

Es ist eins. = Het is een (uur).

Uhr & Stunde

Uhr:

- Gebruik je bij kloktijden. 

- Het Duitse woord voor horloge.

Stunde:

- Geeft de tijdsduur aan 

Het is kwart over 3.

1. Es ist Viertel vor drei.
2. Es ist Viertel nach drei.
3. Es ist halb drei.
4. Es ist drei Uhr.

Het is half 2.

1. Es ist halb nach zwei.
2. Es ist zwei Uhr.
3. Es ist halb zwei.
4. Es is viertel nach zwei.

Het is kwart voor 8.

1. Es ist acht Uhr.
2. Es ist Viertel nach acht.
3. Es ist halb acht.
4. Es ist Viertel vor acht.

Het is 10 over 11.

1. Es ist zehn nach elf.
2. Es ist Viertel nach elf.
3. Es ist zehn vor elf.
4. Es ist Viertel vor elf.

Het is 20 over 10.

1. Es ist zwanzig vor zehn.
2. Es ist zehn Uhr.
3. Es ist zwanzig nach zehn.
4. Es ist viertel nach zehn.

Ik kan de kloktijden in het Duits toepassen.

😒🙁😐🙂😃

Kapitel 5 Berlin

Pak je boek

Kapitel 5 

Seite 64

B: Vraagwoorden

Fragewörter

Kenmerkend:

• Vraagwoorden staan aan het begin van de zin.

• Ze beginnen met  de letter W.

= wie?

= waar?

=hoe?

=wat?

= Wanneer?

Warum?

      =

Waarom?

Wie

Wat

Hoe

Waar

Wanneer

wer

wo

wie

was

wann

.... heißt du?

..... ist deine Telefonnummer?

.... fährst du nach Hause?

.... bist du?

..... wohnst du?

Wo

Wann

Was

Wie

Wer

(Hoe?)... heißt du?

(Wie)... ist dieser Junge?

(Waarom)..... bist du böse?

(Waar) .. wohnt er?

(Wat)... möchtest du essen?

(Wanneer).... kommst du nach Hause?

Ik kan de vraagwoorden in het Duits toepassen.

😒🙁😐🙂😃

Hausaufgaben

Leren: Kloktijden / blz. 58 + Vraagwoorden / blz. 64

Leren: Lernbox Lektion 1 + 2, + 3 / blz. 95, 96

Maken: opdracht 7, 8, 11, blz. 64, 66