Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
aiToolsTab
Beta
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
2025_3M_herhaling grammatica hele schooljaar
1 / 54
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Cette leçon contient
54 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
55 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
2025_3M_herhaling grammatica hele schooljaar
Slide 2 - Diapositive
Zwakke werkwoorden vervoegen
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Bij welk persoonlijk voornaamwoord past dit vervoegde werkwoord:
.......... wohnen
A
wir
B
es
C
sie/Sie
D
ich
Slide 5 - Quiz
zwakke werkwoorden:
Ihr ________ den ganzen Tag!
A
rede
B
redest
C
redet
Slide 6 - Quiz
Die Frau (heiraten) morgen.
A
heirate
B
heiratet
C
heirat
D
heiraten
Slide 7 - Quiz
zwakke werkwoorden:
Du _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartest
C
warten
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
(haben) Sie .......
A
habe
B
haben
Slide 11 - Quiz
haben - er ...
A
habe
B
habt
C
haben
D
hat
Slide 12 - Quiz
du .................... (sein)
A
sein
B
bist
C
sind
D
seid
Slide 13 - Quiz
sein: ihr
A
sind
B
seid
C
sein
D
sindet
Slide 14 - Quiz
werden
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Ihr .............. (werden)
A
werde
B
werdt
C
wirst
D
werdet
Slide 18 - Quiz
Welke betekenis heeft werden?
Ich werde morgen abgeholt.
A
worden
B
zullen
Slide 19 - Quiz
(werden): Sie ...
A
wird
B
werd
C
werdet
D
werden
Slide 20 - Quiz
er (werden)
A
er wirt
B
er werdet
C
er wird
Slide 21 - Quiz
Welke betekenis heeft werden?
Was werdet ihr jetzt machen?
A
worden
B
zullen
Slide 22 - Quiz
Können und müssen
Slide 23 - Diapositive
Können = kunnen
Ich = k
a
nn
Du = k
a
nnst
Er/sie/es = k
a
nn
Wir = können
Ihr = könnt
sie = können
Sie (u) = können
Slide 24 - Diapositive
Wat betekent können ?
A
willen
B
weten
C
kunnen
D
graag willen
Slide 25 - Quiz
können - du ....
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kennst
Slide 26 - Quiz
vervoeg nu können
er .......
A
kann
B
könne
Slide 27 - Quiz
ik kan (können)
A
ich kan
B
ich kann
C
ich könne
D
ich könnst
Slide 28 - Quiz
müssen
ich muss
du musst
er/ sie/ es muss
wir müssen
ihr müsst
sie/ Sie müssen
Slide 29 - Diapositive
Papa .... nur einkaufen.
A müssen B muss
C musst D müsst
A
müssen
B
muss
C
musst
D
müsst
Slide 30 - Quiz
müssen: ich ...
A
müss
B
müß
C
muss
D
müsse
Slide 31 - Quiz
Alle .... helfen.
A müssen B muss
C müsst
A
müssen
B
muss
C
müsst
Slide 32 - Quiz
Wat betekent müssen?
A
kunnen
B
moeten het kan niet anders
C
mogen
D
moeten, bevel
Slide 33 - Quiz
müssen: ich.......
A
müss
B
müß
C
muss
D
müsse
Slide 34 - Quiz
Bepaald en onbepaald lidwoord
Slide 35 - Diapositive
Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
(de) Mutter (v) ist lieb.
Slide 36 - Question ouverte
Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
(het) Mädchen (o) ist dreizehn Jahre alt.
Slide 37 - Question ouverte
Vertaal het onbepaald lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
(een) Haus (0) kostet viel Geld.
Slide 38 - Question ouverte
Vertaal het onbepaald lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
Ich habe (geen) Geschwister (mv).
Slide 39 - Question ouverte
Vertaal het onbepaald lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
Das ist (een) Fußball (m).
Slide 40 - Question ouverte
Vertaal het onbepaald lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.
Julia ist (een) Freundin (v) von Petra.
Slide 41 - Question ouverte
Bezittelijke voornaamwoorden
Geven een bezit aan.
Staat op de plaats van een lidwoord.
Gedraagt zich hetzelfde als het onbepaald lidwoord
ein
en krijgt daarom bij vrouwelijke woorden en meervoud een extra
-e
.
Slide 42 - Diapositive
Slide 43 - Diapositive
Bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr/Ihr
Slide 44 - Question de remorquage
(Mijn) Eltern sind geschieden.
A
mein
B
meine
Slide 45 - Quiz
(Jullie) Haus ist groß.
A
ihr
B
Ihre
C
Eure
D
Euer
Slide 46 - Quiz
Wie heißt (uw) Mutter?
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 47 - Quiz
Fragewörter
welke Duitse vraagwoorden ken je?
Slide 48 - Carte mentale
Slide 49 - Diapositive
Welk vraagwoord past in deze zin?
________ heißt du?
Slide 50 - Question ouverte
welk vraagwoord past in deze zin?
________ kommt Frau Ose? Kommt sie aus Deutschland?
Slide 51 - Question ouverte
Welk vraagwoord past in deze zin?
________ ist de Bundeskanzler von Deutschland?
Slide 52 - Question ouverte
Welk vraagwoord past in deze zin?
______ fährst du in den Sommerferien?Ich fahre nach Frankreich.
Slide 53 - Question ouverte
Slide 54 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
De grote kennisquiz
August 2024
- Leçon avec
44 diapositives
par
Quiz!
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Quiz!
1mh 9/2 Herhaling ww, (on)bepaald lidwoord
February 2021
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
1MH1 08-02-2021 herhaling werkwoorden/lidwoorden/vraagwoorden
February 2021
- Leçon avec
26 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
K1 persoonlijk voornaamwoord & werkwood sein
September 2019
- Leçon avec
14 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
2023_week42_2v_les1_Wörterliste 6 herhaling modale hulpwerkwoorden
October 2023
- Leçon avec
50 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1-3
A32 - Adjektive & Modalverben 14.04.2023
June 2022
- Leçon avec
29 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Anne Frank, ihr kurzes Leben
September 2022
- Leçon avec
15 diapositives
par
Anne Frank House
History
Primary Education
Secondary Education
Age 11-13
Anne Frank House
Oefentoets - hoofdstuk 5
March 2022
- Leçon avec
41 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2