Hoofdstuk 17 -Thuis

Thuis
Praten over dagelijkse dingen
Telefoneren
- er
zijn - aan het + infinitief
uitspraak: r - l
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBeroepsopleiding

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Thuis
Praten over dagelijkse dingen
Telefoneren
- er
zijn - aan het + infinitief
uitspraak: r - l

Slide 1 - Diapositive

Thuis  17.1  tekst
Tijd
Sam
Tina
7.15
8.35
13.00
15.30
17.30
18.45
23.00

Slide 2 - Diapositive

tropisch
hypotheek
terugkomen
het college
de storing
het ontbijt
het publiek

Slide 3 - Diapositive

Thuis 17.2 Dialoog
Dialoog hfd 17
Opdracht 1
Maak vraagzinnen bij de dialoog. 
Vraagwoorden: vraagwoord | werkwoord | wie-wat | rest | werkwoord
Ja/nee-vragen: werkwoord | wie-wat | rest

Slide 4 - Diapositive

Thuis 
Opdracht 2 
Maak het gesprek compleet.
Sam + Tina
Opdracht 3 
Wat doe je op een dag?
Vul 7 werkwoorden in.
imperfectum en perfectum
werd ik wakker - ben ik opgestaan

Slide 5 - Diapositive

Thuis
Opdracht 4 
A-B-C
luister en beantwoord de vragen
Opdracht 4
D-E-F 
Luister en maak de tekst compleet.
4b
4c
4a
4d
4e
4f

Slide 6 - Diapositive

Memory mening vragen - mening geven / smalltalk
met reden (bijzinnen) omdat
Benodigdheden:
• Vraagkaartjes met hoofdzinnen (bv. "Wat doe jij graag in het weekend?")
• Antwoordkaartjes met bijzinnen en correcte werkwoordvolgorde (bv. "Ik ga vaak wandelen, omdat ik van frisse lucht houd.")
• Optioneel: lege kaartjes waarop leerlingen zelf vragen of antwoorden kunnen schrijven.
Uitvoering:
1. Kaarten schudden en omgedraaid op tafel leggen.
2. Om de beurt twee kaartjes omdraaien: een vraag en een antwoord.
3. Passen de kaarten grammaticaal en inhoudelijk bij elkaar? → Dan mag de speler ze houden.
4. Fout? → Draai de kaartjes terug en de volgende speler is aan de beurt.
5. De speler met de meeste paren wint!
________________________________________
Op lege kaartjes zelf vragen en antwoorden laten schrijven.
Werkwoorden laten onderstrepen.
Werkwoord gaat in bijzin met omdat naar achteren

Slide 7 - Diapositive

Er
We gaan naar een filmpje kijken.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Er + indefiniet subject
Subject is niet specifiek (indefiniet)
er
subject is specifiek (definiet)
de

Er staan fietsen op straat.
Er is vanavond een leuke film op tv.


De fietsen zijn van de buren.
De film duurt twee uur.



Slide 10 - Diapositive

Er voor een eerder genoemde plaats
er
achteraan in de zin
daar
achteraan en vooraan in de zin
Werk je in Tilburg?
Ja, ik werk er.


Werk je in Tilburg?
Ja, ik werk daar.
Ja, daar werk ik.



Slide 11 - Diapositive

Iets, niets & wat = indefiniet
Vraag

er
na het werkwoord
Antwoord


er
voor het werkwoord



Wat is er?
Is er iets?

Er is niets.
Nee, er is niets

Slide 12 - Diapositive

Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord tussen haakjes. Gebruik ook er
Voorbeeld:
Vraag: Is er op dit moment iemand thuis? (niemand)
Antwoord: Er is op dit moment niemand thuis.

Opdracht 7

Slide 13 - Diapositive

Zijn - aan het + infinitief
Je wilt vertellen:
  • wat je op dit moment doet
  • wat je eerder deed.

Slide 14 - Diapositive

Maak goede zinnen met de woorden
  1. Opa en oma | wandelen | zijn | aan  het|.
  2. zijn | De poezen | vechten | aan het|.
  3. Felix | aan het | scheren | is | zich|.
  4. Olga en Aster | hun huis | aan | schoonmaken | het | zijn|.
  5. maken | aan | een grote reis | We | zijn | het |.
  6. bent | U | een mooi boek | lezen | het | aan |?

Slide 15 - Diapositive

Praat samen 
Cursist A:  kijk naar het plaatje. Maak een vraag.
Cursist B: geef antwoord. Maak een hele zin. Gebruik aan het.

Voorbeeld:
A: Wat is hij aan het doen?
B: Hij is zich aan het scheren.



Slide 16 - Diapositive

A: Wat is hij aan het doen?
B: Hij is zich aan het scheren.

Slide 17 - Diapositive

Opdracht 8 + opdracht 10

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 8
  1. Hans is aan het trainen.
  2. We zijn naar een film over Amsterdam aan het kijken.
  3. Sam is zijn collega in Londen aan het bellen.
  4. Ik ben Nederlands aan het leren.
  5. Wat ben je nu aan het doen?
  6. Ze is in de bibliotheek aan het studeren.


Opdracht 10
Hoi Anoushka,
Dank je wel voor je mail. Ik had ook een drukke dag!
Vanochtend heb ik het huis schoongemaakt.
Vanmiddag heb ik met mijn dochter thee gedronken.
Vanavond heb ik televisie gekeken.
En morgen? Morgen ga ik een dagje naar de Efteling.
Groetjes,
Yvonne

Slide 19 - Diapositive

Opdracht 9 een gesprek voeren
Je krijgt een kaartje met daarop 5 woorden.
Spreek met elkaar.
Gebruik de woorden van jouw kaartje in het gesprek.
Wie heeft het eerst al zijn 5 woorden gebruikt?


Slide 20 - Diapositive

Extra opdracht na hoofdstuk 17
Laat de cursisten in tweetallen werken. De een krijgt kopieerblad 34A en de ander 34B.
Zorg ervoor dat de cursisten alleen door te praten de verschillen tussen de tekeningen ontdekken. Ze mogen elkaars blad niet zien.
Tips:
wijs op het gebruik van woorden om de plaats in de tekeningen aan te wijzen: linksboven,
rechtsonder, naast, links van, enzovoort;
wijs op het gebruik van er: Er hangt een foto aan de muur. Er staan planten voor het raam.

De vijf verschillen zijn: de poes, de hond, de bloemen, het aantal ramen en het aantal bonbons

Slide 21 - Diapositive