geschiedenis tijdvak 7&8

geschiedenis tijdvak 7&8
door Isa Bootsma
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

geschiedenis tijdvak 7&8
door Isa Bootsma

Slide 1 - Diapositive

paragraaf 7.2
ka: rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen

Slide 2 - Diapositive

de verlichting
eerst:renaissance ,humanisme, wetenschappelijke revolutie
geen emprisme maar rationalisme: ik denk dus ik besta-descartes 
waarom: meer mensen dan ooit hielden zich bezig met verlichting en denkbeelden kregen meer invloed
hoe: gebruik je vertstand, nadenken.
wat: encyclopedie 
vooruitgangsgeloof=rationeel optimisme ofwel maakbare samenleving

Slide 3 - Diapositive

verschillende ideeën  
- scheiding kerk en staat of deisme 
- natuurlijke rechten
-tegen standensamenleving
-volkssoevereiniteit
-trais politica
-vrijheid economie streven naar winst
-goed leren
romantiek: geen brein, maar gevoel

Slide 4 - Diapositive

wat is het kern idee van de verlichting
A
geloof is de hoogste vorm van kennis
B
rede en logisch denken leiden tot vooruitgang
C
alles blijft zoals het was
D
alleen de koning kan beslissen

Slide 5 - Quiz

wat bedoelen we met rationalisme in de 18e eeuw
A
het gebruiken van religie om kennis te verklaren
B
het streven naar kennis via waarneming en traditie

Slide 6 - Quiz

wat bedoelen we met rationalisme in de 18e eeuw
A
het gebruiken van religie om kennis te verklaren
B
het streven naar kennis via waarneming en traditie
C
Het vertrouwen op verstand en logisch redeneren
D
Het terugkeren naar klassieke denkbeelden

Slide 7 - Quiz

Waarom was de Verlichting een bedreiging voor het absolutisme?
A

Slide 8 - Quiz

Waarom was de Verlichting een bedreiging voor het absolutisme?
A
Omdat ze het katholicisme wilde afschaffen
B
Omdat ze geloofde in goddelijk recht van koningen
C
Omdat ze pleitte voor machtsdeling en volkssoevereiniteit
D
Omdat ze het feodale systeem wilde behouden

Slide 9 - Quiz

Wat is het doel van Montesquieus driemachtenleer?
A
Eén persoon absolute macht geven
B
Religieuze invloed op politiek vergroten
C
Macht concentreren bij de koning
D
Machtsspreiding om dictatuur te voorkomen

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak past het best bij Voltaire?
A
De mens is van nature goed.
B
k verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen verdedigen.
C
De koning regeert bij de gratie Gods
D
De samenleving moet gebaseerd zijn op economische gelijkheid.

Slide 11 - Quiz

Wat kenmerkt het ‘verlicht absolutisme’?
A
Afschaffing van monarchie ten gunste van democratie
B
Vorsten voeren Verlichte ideeën in, maar behouden macht
C
Volledige macht bij het volk
D
Het parlement bepaalt de wetgeving

Slide 12 - Quiz

Waarom was de Amerikaanse Revolutie invloedrijk in Europa?
A
Ze bewees dat absolutisme effectief is
B
Ze toonde aan dat kolonialisme onvermijdelijk is
C
Ze liet zien dat Verlichte ideeën in praktijk konden worden gebracht
D
Ze mislukte en waarschuwde voor opstand

Slide 13 - Quiz

Welke combinatie van factoren leidde tot de Franse Revolutie?
A
Politieke vrijheid en religieuze tolerantie
B
Verlichting, economische crisis en sociale ongelijkheid
C
Succesvol bestuur, vrede en gelijke rechten
D
Koloniale expansie en economische groei

Slide 14 - Quiz

Waarom was de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 symbolisch belangrijk?
A
Het was de eerste militaire overwinning op Pruisen
B
Het markeerde het einde van de godsdienstoorlogen
C
Het was een directe aanval op het koninklijk gezag en zijn macht
D
Het herstelde het vertrouwen in de monarchie

Slide 15 - Quiz

Wat was het doel van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789)?
A
Het herstellen van het absolutisme
B
et vastleggen van de privileges van adel en geestelijkheid
C
et formuleren van universele burgerrechten gebaseerd op vrijheid en gelijkheid
D
Het versterken van kerkelijke macht

Slide 16 - Quiz

Wat maakte Robespierre’s Terreur zo tegenstrijdig aan Verlichte idealen?
A
Hij schafte het koningschap af
B
Hij schafte het koningschap af
C
Hij gebruikte geweld en censuur om vrijheid te beschermen
D
Hij hief de belastingen

Slide 17 - Quiz

Welke ontwikkeling behoort tot het abolitionisme in de 18e eeuw?
A
De groei van de trans-Atlantische slavenhandel
B
Het streven naar afschaffing van de slavernij
C
de uitbreiding van Europese plantages in het Caribisch gebied
D
De invoering van nieuwe belastingen voor koloniën

Slide 18 - Quiz

Wat was een belangrijk kenmerk van de eerste Industriële Revolutie?
A
De overgang naar zonne-energie
B
Mechanisatie van productie en stoomkracht
C
Massale digitalisering van de landbouw
D
Privatisering van alle fabrieken

Slide 19 - Quiz

Waarom begon de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië?
A
Het land had veel koloniën met arbeiders
B
er was weinig behoefte aan machines
C
Door kapitaal, kolen en technische kennis
D
Omdat ze landbouw afschaften

Slide 20 - Quiz

Wat wordt bedoeld met ‘proletariaat’ in de 19e eeuw?
A
De rijke burgerij
B
de elite van het leger
C
De bezitloze arbeidersklasse
D
De intellectuele klasse

Slide 21 - Quiz

Hoe reageerden veel arbeiders op hun leef- en werkomstandigheden?
A
Ze accepteerden ze als normaal
B
Ze richtten vakbonden en socialistische bewegingen op
C
Ze stemden voor behoud van de monarchie
D
ze richtten vooral religieuze instellingen op

Slide 22 - Quiz

Wat is een centraal idee binnen het socialisme in de 19e eeuw?
A
Gelijkheid is onmogelijk
B
De staat moet productie en verdeling controleren
C
De kerk moet het eigendom beheren
D
Alleen adel mag stemmen

Slide 23 - Quiz

Wat bedoelen historici met 'modern imperialisme'?
A
Handel zonder inmenging van de overheid
B
Streven naar koloniale uitbreiding om economische en politieke redenen
C
Vrije en vrijwillige samenwerking tussen kolonies
D
Alleen culturele beïnvloeding van niet-Westerse gebieden

Slide 24 - Quiz

Wat was een direct gevolg van het modern imperialisme in Afrika?
A
Afrikaanse landen industrialiseerden snel
B
De inheemse bevolking kreeg gelijke rechten
C
Grote delen van Afrika kwamen onder Europees bestuur te staan
D
De slavernij werd heringevoerd

Slide 25 - Quiz

Wat is een belangrijk verschil tussen liberalisme en socialisme in de 19e eeuw?
A
iberalisten waren tegen vrijheid van meningsuiting
B
Socialisten wilden juist minder economische vrijheid
C
Socialisten streefden naar koloniale macht
D
Liberalen streefden naar gelijkheid in bezit

Slide 26 - Quiz

Wat was een belangrijke wens van nationalisten in Europa?
A
Eén parlement voor heel Europa
B
Herstel van de standenmaatschappij
C
Herstel van de standenmaatschappij
D
Gedeelde macht met de kerk

Slide 27 - Quiz

Welke uitwerking had de Industriële Revolutie op de positie van de burgerij?
A
Ze verloor haar invloed aan de adel
B
ze werd kleiner en verloor rechten
C
Ze groeide en kreeg meer politieke invloed
D
Ze emigreerde massaal naar koloniën

Slide 28 - Quiz

Waarom wordt in de 19e eeuw gesproken van de "sociale kwestie"?
A
Omdat arbeiders veel politieke macht hadden gekregen
B
Omdat de kloof tussen arm en rijk kleiner werd
C
Omdat industrialisatie leidde tot slechte leef- en werkomstandigheden voor arbeiders
D
Omdat de adel haar macht verloor aan de burgerij

Slide 29 - Quiz

Wat was een belangrijk kenmerk van de kiesrechtuitbreidingen in de 19e eeuw?
A
Vanaf het begin mochten alle mannen en vrouwen stemmen
B
Kiesrecht werd eerst alleen gegeven aan rijke mannen
C
Het algemeen kiesrecht voor mannen werd direct ingevoerd
D
Er was helemaal geen debat over kiesrecht in de 19e eeuw

Slide 30 - Quiz

Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken op alle terreinen van de samenleving

In de 18e eeuw geloofden filosofen als Voltaire, Montesquieu, Rousseau en Locke dat de samenleving verbeterd kon worden door gebruik van het menselijk verstand (rationalisme). Ze hadden vertrouwen in vooruitgang (rationeel optimisme) en vonden dat ook religie, politiek, economie en opvoeding rationeel georganiseerd moesten worden.

Voorbeeld:
– De ideeën van Montesquieu over machtenscheiding (trias politica).
– Rousseau’s idee van volkssoevereiniteit (de macht ligt bij het volk).
– Locke’s idee van het sociaal contract (overheid moet het volk dienen).

Slide 31 - Diapositive

Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
Hoewel de Verlichting kritiek had op absolutisme, probeerden sommige vorsten hun absolute macht te behouden maar tegelijkertijd verlichte hervormingen door te voeren: verlicht absolutisme.

Voorbeeld:
– Frederik de Grote (Pruisen) gaf persvrijheid en hervormde het onderwijs, maar behield zijn macht.
– Catharina de Grote (Rusland) voerde hervormingen in, maar beperkte democratie niet.

Belangrijk: Macht bleef bij de koning, niet bij het volk.

Slide 32 - Diapositive


A

Slide 33 - Quiz

Uitbouw van de Europese overheersing, vooral in de vorm van plantagekoloniën, en de opkomst van het abolitionisme

In de 18e eeuw breidde de Europese overheersing zich verder uit, met name in Amerika en het Caribisch gebied. Daar werden plantages opgezet (suiker, katoen, koffie), met arbeid van tot slaaf gemaakte Afrikanen → onderdeel van de driehoekshandel.

Tegelijk ontstond het abolitionisme: de beweging die de slavernij wilde afschaffen, geïnspireerd door Verlichte ideeën over vrijheid en gelijkheid.

Voorbeeld:
– De Britse Quakers en Verlichte denkers pleitten voor afschaffing.
– In 1791 kwam op Haïti een slavenopstand → later eerste vrije zwarte republiek.
– In Engeland werd de slavenhandel verboden in 1807, slavernij in 1833.

Slide 34 - Diapositive

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
Verlichte ideeën leidden tot democratische revoluties: volkeren kwamen in opstand tegen absolutisme en eisten grondwetten, mensenrechten en inspraak.

Voorbeelden:
– Amerikaanse Revolutie (1776) → onafhankelijkheid van Groot-Brittannië, eerste moderne grondwet.
– Franse Revolutie (1789) → afschaffing standenmaatschappij, Verklaring van de Rechten van de Mens.
– Bataafse Revolutie (1795, Nederland) → ontstaan van de Bataafse Republiek en inspraak van burgers.
Gevolg: Ontstaan van burgerlijke vrijheden en grondwettelijke monarchieën of republieken.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive