KWT grammatica en phrases clés Chapitre 5 / 25 FEBRUARI

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Vendredi 25 février KWT

Tips zinnen maken Frans

• Werkwoorden staan (bijna altijd) bij elkaar
•  Ik ben ziek geweest   
• J'ai été malade.
• Tijdsbepaling voor of achter in de zin:
• Ik ben gisteren ziek geweest.
• Hier, j'ai été malade.
• J'ai été malade hier.

Tips zinnen maken Frans

• Vraagwoorden vooraan of achteraan in de zin.
• Waarom ben ik gisteren ziek geweest?
• Pourquoi hier, j'ai été malade? 

Volgorde in de zin:

• (Vraagwoord)
• (Bijwoord)
• Onderwerp
• Werkwoorden (+ ontkenning)
• Rest van de zin

Jij hebt "gehad" =
Jij hebt doorgebracht

1. Tu es passé
2. Tu as passé
3. Tu as passer
4. Tu es passer

Heb je een leuk weekend gehad?

Ik heb een cadeau gehad.

1. J'ai un cadeau eu.
2. Je suis eu un cadeau.
3. Je suis un cadeau eu.
4. J'ai eu un cadeau.

Ik heb gisteren een cadeau gehad.

1. J'ai hier eu un cadeau.
2. J'ai eu hier un cadeau.
3. Hier j'ai eu un cadeau.
4. Hier j'ai un cadeau eu.

Ik heb gisteren een cadeau gehad.

IMPARFAIT

• Onvoltooid verleden tijd.
  (ik werkte)
• Stam + uitgang.
  Stam = nous-vorm - ons 

Waarom heb ik gisteren een boek gekocht?
(waarom = pourquoi)

je/tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ions

ait

ais

aient

iez

Imparfait: vul in....
Ils ________ (acheter)

Imparfait: vul in....
nous ________ (avoir)

Imparfait: vul in....
je ________ (choisir)

Imparfait: vul in....
je ________ (faire)

Imparfait: vul in....
vous ________ (être)

En nu het bijvoeglijk naamwoord:

Stappenplan:

• Wat is het zelfst nw waar het bij hoort?
• Is het zelfst nw mannelijk, vrouwelijk, meervoud, enkelvoud?
• Noteer het bijv nw in de juiste vorm.

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Maak de zin goed af:
C'est un film ___ (difficile).

Maak de zin goed af:
J'adore ta robe ___ (vert) >tip: la robe.

Maak de zin goed af:
Ce sont deux garçons ___ (français, tip: un garçon)

Phrases clés Chapitre 5

• Tu as passé un bon week-end?
• Tu y étais avec qui?
• C’était comment?
• Le concert était où?
• Il y avait beaucoup de monde?
• Tu aimes les sports d’équipe?

Phrases clés Chapitre 5

• Tu as des cours de guitare?
• Tu joues depuis quand?
• Qu’est-ce que tu aimes faire le week-end?
• Qu’est-ce que tu fais d’autre?