Je hebt het vast wel eens gehoord; in het Duits hebben we naamvallen. Vandaag maken jullie kennis met de 4e naamval en komen jullie er achter, dat jullie de 1e naamval al lang kennen!
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
1e en 4e naamval
Je hebt het vast wel eens gehoord; in het Duits hebben we naamvallen. Vandaag maken jullie kennis met de 4e naamval en komen jullie er achter, dat jullie de 1e naamval al lang kennen!
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
- Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits in de 1e en 4e naamval
- Ik ken de voorzetsels met een 4e naamval
- Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits gebruiken in de 1e en 4e naamval
Slide 2 - Diapositive
Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Duits?
Slide 3 - Carte mentale
Persoonlijk voornaamwoord zoals je kent staat in de 1e naamval --> dit is het onderwerp
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er sie es wir ihr sie Sie
Ik kom morgen ook. / Ich komme morgen auch.
ik / ich = onderwerp
Slide 4 - Diapositive
In het Nederlands
Ik wil graag een schnitzel.
De schnitzel is voor mij.
Jij wil graag een schnitzel.
De schnitzel is voor jou.
--> Het persoonlijk voornaamwoord verandert door het voorzetsel "voor"!
In het Duits
Ich möchte ein Schnitzel.
Das Schnitzel ist für mich.
Du möchtest ein Schnitzel.
Das Schnitzel ist für dich.
--> Het persoonlijk voornaamwoord verandert door het voorzetsel "für"!
Slide 5 - Diapositive
In het Duits noemen we deze verandering van het persoonlijk voornaamwoord een 4e naamval.
Alle persoonlijke voornaamwoorden in het Duits bestaan dus in de 1e naamval en in de 4e naamval.
Slide 6 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord zoals je kent staat in de 1e naamval --> dit is het onderwerp
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er sie es wir ihr sie Sie
Ik kom morgen ook. / Ich komme morgen auch.
ik / ich = onderwerp
Slide 7 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
1e en 4e naamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u wie wat
ich du er sie eswir ihrsie Siewer was
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hun/hen u wie wat
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie wen was
Slide 8 - Diapositive
Wanneer gebruik je de 4e naamval?
We hebben net gezien dat je de 4e naamval gebruikt na het voorzetsel für .
Er zijn nog een aantal voorzetsels waarachter ALTIJD een 4e naamval komt.
durch, für, gegen, ohne, um
Slide 9 - Diapositive
Voorzetsels met de 4e naamval
Voorzetsels behorend bij 4e naamval: (goedbuf)
1. durch = door
2. für = voor
3. gegen = tegen
4. ohne = zonder
5. um = om
6. bis = tot
7. entlang = langs
Voorzetsels: in de kast, op de kast, naast de kast, etc.
Slide 10 - Diapositive
Hierop zijn geen uitzonderingen!
Na deze voorzetsels schrijf je ALTIJD de 4e naamval.
Bijv: Ich kann nicht ohne ihn.
Ik kan niet zonder hem.
Slide 11 - Diapositive
Voorzetsels met de 4e naamval
Voorzetsels behorend bij 4e naamval:
1. durch = door
2. für = voor
3. gegen = tegen
4. ohne = zonder
5. um = om
Voorzetsels: in de kast, op de kast, naast de kast, etc.
Slide 12 - Diapositive
Deze voorzetsels moet je uit je hoofd leren. Het volgende filmpje kan je helpen
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
En nu... even oefenen
Slide 15 - Diapositive
Vul de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt.
A
er
B
ihn
C
ihm
Slide 16 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval Wat betekent 'zonder jou' in het Duits?
A
ohne du
B
um dich
C
ohne dich
D
ohne ihn
Slide 17 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval Wat betekent 'durch ihn' in het Nederlands?
A
door hem
B
door haar
C
door ons
D
door jullie
Slide 18 - Quiz
Vul het juiste persoonlijk voornaamwoord in
Slide 19 - Diapositive
1. (hij/hem) Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen .......
Slide 20 - Question ouverte
2. (u) Das Sportprogrammheft ist für .......
Slide 21 - Question ouverte
3. (zij/haar) Nur durch ...... haben wir verloren.
Slide 22 - Question ouverte
4. (jij/jou) Hast ........... was gegen mich?
Slide 23 - Question ouverte
Hast .....du...... was gegen mich?
Je vult hier "du" in (onderwerp van de zin).
Het voorzetsel "gegen" heeft wel een 4e naamval, maar "mich" staat daarom al in de 4e naamval.
Een VOORzetsel, staat dus VOOR de 4e naamval.
Slide 24 - Diapositive
Nog een paar oefeningen...
Vul alleen het juiste antwoord in.
Slide 25 - Diapositive
1/3 ... ... (zonder jullie) ist die Reise nicht halb so toll.
Slide 26 - Question ouverte
2/3 Habt ihr einen Prospekt ... ... (voor ons) mitgebracht?
Slide 27 - Question ouverte
3/3 Es geht immer [om haar] ... ... .
Slide 28 - Question ouverte
Leerdoelen
- Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits in de 1e en 4e naamval
- Ik ken de voorzetsels met een 4e naamval
- Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits gebruiken in de 1e en 4e naamval
Slide 29 - Diapositive
Heb je de leerdoelen uit deze les bereikt?
A
Ja, ik snap het helemaal
B
Ja, maar ik moet nog meer oefenen
C
Nee, ik snap het nog niet zo maar ik kom er zelf wel uit
D
Nee, ik snap het nog niet en heb hulp nodig van mijn docent