Ch. 6, bron D vraagzinnen en klok 2havo

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Bonjour tout le monde!

Vraagzinnen

Zinnen vragend maken (even herhalen)

We hebben twee soorten vraagzinnen:

• _{Vraagzinnen  zonder vraagwoord}

        _{Heb jij een hond ?}

• _{Vraagzinnen met vraagwoord}                                                                   Waarom heb jij een hond ?
  

2 manieren om een zin vragend te maken

zonder vraagwoord

 

• _{1 . Vraagteken achter de normale zin (vragend uitspreken :
         stem omhoog)}
• 2.   Est-ce que + gewone zin. (est-ce que heeft geen betekenis)    voorbeeld dus: 

1. Tu es malade?

2. Est-ce-que tu es malade?

Een vragende zin met vraagwoord

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

• Quand est-ce que tu arrives?
• Pourquoi est-ce que tu viens?
• Comment est-ce qu'elle s'appelle?
• Qu'est-ce que tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Welke vraagwoorden kennen we??

Où = Waar

Quand = Wanneer

Comment = Hoe

Combien = Hoeveel

Pourquoi = Waarom

Qui = Wie

Qu'est-ce que = Wat

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.

wie

wat

waar

wanneer

hoe

hoe veel

combien

où

qui

qu'est-ce que

quand

comment

Welke vraag is NIET goed?

1. Ton frère est souvent malade?
2. Est-ton frère souvent malade?
3. Est-ce que ton frère est souvent malade?

Welke vraag is NIET goed?

1. Comment tu t'appelles?
2. Comment est-ce que tu t'appelles?
3. Comment t'appelles-tu?
4. Comment tu appelles?

Welke vraag is NIET goed?

1. La boulangerie est où?
2. Est la boulangerie où?
3. Où est la boulangerie?

quel, quelle, quels, quelles

•                                  quel = WELKE/WELKE
• quelle fille?       =
• quelles filles?  =
  
• quel garçon?    =
• quels garçons?  =

quel, quelle, quels, quelles

• quel= WAT indien gevolgd door een vorm van être
• quelle est ta matière préférée?
  
• quelles sont tes  matières préférées? 
• quel est ton pays préféré?
• quels sont tes pays préféres?

_________ est ton nom?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

_________ sont tes matières préférées?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

______ est ta date de naissance?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

Quelle heure est-il?

les heures

De klok

Noteer 6 Franse woorden
die met de klok
te maken hebben

Il est midi.

1. Het is middag.
2. Het is 12 uur 's middags.
3. Het is tijd.
4. Het is 12 uur 's nachts.

Il est huit heures et quart.

1. Het is 8 uur.
2. Het is 10 over 8.
3. Het is kwart over 8.
4. Het is kwart voor 8.

Il est cinq heures et demie.

1. Het is half 5.
2. Het is 5 uur.
3. Het is kwart over 5.
4. Het is half 6.

Il est trois heures moins 20.

1. Het is 20 over drie.
2. Het is tien voor half 4.
3. Het is 10 over half 3.
4. Het is tien over half 4.

Welke tijd is correct gespeld?

1. Il est trois heure et demie.
2. Il est trois heures et demi.
3. Il est trois heures et demie.
4. Il est trois heurs et demie.

Les devoirs

Faire (maken)	- lees tekst B op blz. 55 - maak in je boek oef 10 a b/ 11 a b/ 12 a - lees het groene blok op blz. 62 - maak in je boek oef 17 a c d e + kijk in magister naar de toetsafspraken in de komende weken
en niet te vergeten	+ vul het werkwoordenstencil in en neem mee! Let op, dit blad moet met de hand geschreven worden. Dus geen word-documenten!!