Kapitel 2 Lektion 6B

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Guten Tag!

• Setzt euch bitte (ga zitten)
• Handy zu Hause/Schließfach
• (Buch, Heft, Laptop)
• Buch auf dem Tisch
• Laptop geschlossen
• Rucksack auf dem Boden

Was machen wir heute?

- Sätze schreiben 10

- Sätze kontrollieren 5

- Oefentoets 25

- evaluieren 5

Kapitel 2 : Köln

Köln, Mode, Kleidung, Taschengeld 

Aan het einde van deze les 

- heb ik geoefend met zinnetjes vertalen

- heb ik geoefend voor de toets met een proeftoets

Die Hausaufgaben

Toetsonderdeel: zinnetjes vertalen 

Hulpmiddelen: 

- Boek Lernbox 3+6 (S. 93+95)

- Grammaticastencil

Zet je naam op je blaadje!

1. Jij hebt 7 broeken (ZUSAMMEN!)
2. De rok is zwart en (und) het hemd is blauw (sein).
3. Ik draag rode schoenen. (tragen)
4. Heeft zij 10 jassen gekocht? (kaufen)
5. De trui kost vrijdag 156 euro (Euro). (kosten)
6. Wij dragen de witte bloes. (tragen)
7. Jullie kopen zaterdag 2 jurken. (kaufen)

Je werkt in stilte!

Let ook op  hoofdletters!

1. Du hast sieben Hosen.
2. Der Rock ist schwarz und das Hemd ist blau.
3. Ich trage rot(e) Schuhe.
4. Hat sie zehn Jacken gekauft?
5. Der Pullover kostet Freitag hundertsechsundfünfzig Euro.
6. Wir tragen die weiß(e) Bluse.
7. Ihr kauft Samstag zwei Kleider.

Kijk na met een andere kleur. 

Proeftoets maken 

Begin met het onderdeel dat je het lastigst vindt.

Nächste Stunde

Donnerstag 13. März: Klassenarbeit Kapitel 2

Müll bitte ins Mülleimer werfen

Warten bis es klingelt

Stuhl unter den Tisch stellen

Danke schön !

Was?	L6 Aufgabe 5	S.90
Wie?	im Buch- zusammen
Wie lange?	15 Min
Hilfe (hulp)?	Lernbox Lektion 6+ Text S.89	S.95
Fertig (klaar)?	Aufgabe 7	S.91
Was machen wir damit?	besprechen/ Hausaufgaben

Selbstständig an die Arbeit!

der

die

das

Stückchen

Professorin

Direktor

Sommer

Freiheit

Kind

Was (heb jij) in den Weihnachtsferien (gedaan)?

1. hat er - gemachen
2. hast du - gemacht
3. hast du - gemachen
4. habe du - gemacht

(Ik heb) in den Ferien neue Klamotten (gekocht).

1. ich hast - gekaufen
2. ich habe - kaufen
3. ich habe - gekauft
4. ich hat - gekauft

Sie hat es (gevraagd), aber er (antwoordt) nicht.

1. gefragen - antwortet
2. gefragt - antwort
3. fragen - antwort
4. gefragt - antwortet

Waarmee wil je donderdag nog (extra) oefenen?

Waar wil je donderdag nog (extra) uitleg over?

Welke bezienswaardigheid is hét symbool van Keulen?

1. der Kölner Dom
2. das Fußballstadion
3. die Hohenzollernbrücke

Wat is 'Himmel und Erde'?

1. gebraden kip met aardappelpuree
2. aardappelpuree met appelmoes
3. worstje met aardappelpuree

In Keulen staat op de menukaart vaak 'halver Hahn'. Wat is dit?

1. gebraden kip
2. boterham met kaas
3. boterham met halve kip

Waar in Keulen kun je een 'Liebesschloss' ophangen?

1. bij de Hohenzollernbrücke
2. bij de Dom
3. bij het stationsgebouw