Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Thema 7 - herhaling
Slide 1 - Diapositive
Wat zijn inhoudswoorden?
Inhoudswoorden geven betekenis aan de zin:
werkwoorden = ww
zelfstandig naamwoorden = zn
bijvoeglijk naamwoord = bn
bijwoord = bw
Slide 2 - Diapositive
Bijwoorden
Kunnen iets zeggen over:
een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
een werkwoord: De scooter rijdt hard.
een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonderslecht gemaakt.
Slide 3 - Diapositive
Tot welke woordsoort behoren de gekleurde woorden?
Zeyneb mag bijna niets van haar ouders.
Thuis besteedt ze aandacht aan haar schoolwerk.
Haar vriendin Arsu heeft tolerante ouders.
Als Zeyneb daar is, doet ze ontzettend leuke dingen.
De vriendinnen bezoeken regelmatig de bioscoop.
Thuis ook meer mogen, is een diepe wens van Zeyneb.
Slide 4 - Diapositive
Samentrekking
In een zin mag je soms bepaalde woorden of een deel van een woord weglaten. Het gaat dan om woorden of delen daarvan die je anders letterlijk zou herhalen.
weglatingsstreepje (voor- en nagesprek)
woord in woordgroepen weglaten ( Grote kinderen en kleine kinderen)
samengestelde zinnen, zinsdelen weglaten. (Ik eet een appel en ik eet een banaan.)
Slide 5 - Diapositive
Stappenplan zinsontleding
1. Zoek de persoonsvorm (pv)
2. Zoek het gezegde (gez.)
3. Zoek het onderwerp (o)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv)
5. Zoek het meewerkend voorwerp (mv)
Slide 6 - Diapositive
Persoonsvorm (pv)
Zij geeft de pen aan Tom.
Slide 7 - Diapositive
Persoonsvorm
Zij geeft de pen aan Tom.
Maak de zin vragend
Zet de zin in de verleden tijd
Geeft zij de pen aan Tom?
Zij gaf de pen aan Tom
Slide 8 - Diapositive
Gezegde (gez.)
Zij geeft de pen aan Tom.
Slide 9 - Diapositive
Gezegde (gez.)
Zij geeft de pen aan Tom.
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.
Zij heeft de pen aan Tom gegeven.
Zij heeft de pen aan Tom gegeven.
Slide 10 - Diapositive
Onderwerp (o)
Zij geeft de pen aan Tom.
Slide 11 - Diapositive
Onderwerp (o)
Zij geeft de pen aan Tom.
Wie of wat + persoonsvorm
Wie geeft?
Zij
Slide 12 - Diapositive
Lijdend voorwerp (lv)
Zij geeft de pen aan Tom.
Slide 13 - Diapositive
Lijdend voorwerp (lv)
Zij geeft de pen aan Tom.
Wie of wat + onderwerp + gezegde
Wat geeftzij ?
de pen
Slide 14 - Diapositive
Meewerkend voorwerp
Aan of voor wie
+ gezegde
+ onderwerp
+ (lijdend voorwerp) ?
Slide 15 - Diapositive
Meewerkend voorwerp (mv)
Zij geeft de pen aan Tom.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan
Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Aan wie ?
Voor wie?
Slide 16 - Diapositive
Meewerkend voorwerp
Moeder kocht voor vader een zonnebril.
Vanmorgen heeft haar vader Piet een opdracht gegeven.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Aan wie ?
Voor wie?
Slide 17 - Diapositive
Benoem volgende zinsdelen:
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
Shanti vraagt haar moeder een lift naar school.
Haar moeder geeft Shanti ditmaal haar zin.
Een groep klasgenoten geeft Shanti een eng gevoel.
Ella geeft haar telefoonnummer aan Shanti.
Ella´s ouders hebben een veehouderij met geiten.
Shanti vraagt haar vader toestemming.
Slide 18 - Diapositive
Onderwerp en persoonsvorm
Stemmen in getal overeen, maar soms is dit niet meteen duidelijk.
Soms bestaat het onderwerp uit een woord dat ik vorm enkelvoud is, maar in betekenis als meervoud overkomt: De politie was al snel aanwezig.
Na hoeveelheidswoorden als aantal, groep, kudde, serie, rij, paar, stapel, troep gebruik je enkelvoud: Een aantal kinderen was te laat.
Soms heb je niet door dat het woord meervoud is: De musea hebben aangekondigd om samen te werken,