Water - waar gebruiken we het voor?

Water - waar gebruiken we het voor?
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Water - waar gebruiken we het voor?

Slide 1 - Diapositive

Programma
A. De ik-zit-en-ik-begin-vraag -> check vorige les (5 min)
1. Wat gaan we deze les leren? - de leerdoelen (5 min)
2. Opdracht: Wat weten we al? (5 min)
3. Uitleg: waar gebruiken we water voor? (5 min)
4. Opdracht: Wie krijgen het meeste water en waarom? (12 min)
5. Uitleg: water in de landbouw en industrie (10 min)
6. Verwerken: examenvragen (5 + 5 min)
8. Afronding -> hoe hebben we gewerkt en wat hebben we geleerd? (8 min)

Slide 2 - Diapositive

De-ik-zit-en-ik-begin-vraag
Heb je de stof van de vorige les goed begrepen?

Wat
: beantwoord de vraag op je wisbordje
Hoe: alleen -> dus niet praten + niet kijken bij een ander

Vraag:
De hoeveelheid water op aarde...
A. Wordt steeds kleiner
B. Wordt steeds groter
C. Blijft ongeveer gelijk
D. De hoeveelheid zoetwater wordt kleiner en de hoeveelheid zoutwater wordt groter.

Klaar: Houd je bordje pas omhoog als je docent het zegt.

timer
1:00

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen
Focusvraag:
Kun je uitleggen waar wij mensen water voor gebruiken en waardoor er ruzies over water kunnen ontstaan?

Aan het eind van deze les kun je:
1. tenminste vijf voorbeelden van watergebruik noemen en aangeven welke twee het meeste water verbruiken;
2. het verschil uitleggen tussen druppelirrigatie en beregening;
3. het verschil uitleggen tussen proceswater en koelwater;
4. uitleggen dat er ruzies over zoetwater kunnen ontstaan.




Slide 4 - Diapositive

Opdracht: wat weten we al over het gebruik van water?
Wat: checken welke watergebruikers jullie al kennen.

Hoe: 
  • Bedenk samen met je groepje waar water allemaal voor gebruikt wordt.
  • Schrijf zoveel mogelijk dingen op jullie blaadje.


Klaar: 
  •  Schrijf achter jullie antwoorden wie dit water gebruiken.

Hulp: je groepsgenoten 
timer
3:00

Slide 5 - Diapositive

Waar wordt water allemaal voor gebruikt?
Noteer zo veel mogelijk dingen!

Slide 6 - Carte mentale

Waarvoor wordt water gebruikt?
Wat je al wist:
Het enige water dat gebruikt kan worden door mensen, dieren en planten is zoetwater
Maar... van al het water op aarde is maar weinig water zoet (3%) en nog minder van dat zoetewater is bereikbaar.
De hoeveelheid water op aarde is constant. Er komt geen water bij en er verdwijnt ook (nauwelijks) geen water.

Maar er zijn wel veel verschillende partijen die gebruik willen maken van dat beetje zoetwater.
Dat kan leiden tot problemen.
Want wie krijgt het meeste en wie het minste?

Slide 7 - Diapositive

Drinkwater
Huishouden
Persoonlijke verzorging
Industrie
Transport
Landbouw
Waarvoor wordt water gebruikt?

Slide 8 - Diapositive

Opdracht: 
Wat: werkblad 'Wie krijgt het meeste water en waarom?'  

Hoe: 
  •  In tweetallen zachtjes overleggen


Klaar: 
  •  Vergelijk jullie antwoorden met de antwoorden van het andere tweetal in je groepje. Zijn jullie het eens? Waar wel en war niet en vooral waarom?


Hulp: 
  •  Kaartjes en grafiekjes op het werkblad + duo
timer
10:00

Slide 9 - Diapositive

Waarvoor wordt water gebruikt?
Er zijn wel veel verschillende partijen die gebruik willen maken van dat beetje zoetwater.
Dat kan leiden tot problemen.
Want wie krijgt het meeste en wie het minste?

Water kun je verdelen door te kijken naar:
- De oppervlakte van een land - hoe groter, hoe meer water
- Het aantal inwoners - hoe meer mensen, hoe meer water
- De welvaart - rijke landen kunnen water kopen, maar gebruiken ook meer in de industrie
- De beschikbaarheid van andere waterbronnen -> hoe meer, hoe minder water

Slide 10 - Diapositive

Het gebruik van water: de landbouw
De grootste watergebruikers op aarde zijn de boeren.
Boeren hebben water nodig voor hun vee en om hun gewassen te laten groeien.
(Voorbeelden van gewassen zijn: aardappelen, bieten, graan, mais, enz.)



Als het heel lang niet regent, dan hebben boeren een probleem....
Gelukkig bestaat daarvoor een oplossing: irrigatie
Irrigatie betekent dat boeren water aan de grond gaan toevoegen als het niet regent.

Er zijn verschillende manieren om te irrigeren. De twee belangrijkste zijn:
- Beregening: in gebieden waar meestal voldoende neerslag valt
- Druppelirrigatie: in gebieden waar het droog is/ vaak watertekorten zijn

Slide 11 - Diapositive

Het gebruik van water: de landbouw
Er zijn verschillende manieren om te irrigeren. De twee belangrijkste zijn:
- Beregening: in gebieden waar meestal voldoende neerslag valt -> de sproeier gaat aan.
- Druppelirrigatie: in gebieden waar het droog is/ vaak watertekorten zijn -> slang met gaatjes waaruit net genoeg water komt.

Slide 12 - Diapositive

Het gebruik van water: de industrie


Een andere groep die veel water gebruikt is de industrie.
Fabrieken staan vaak aan het water.
Dat komt omdat zij water nodig hebben voor:
a) het maken van producten -> proceswater
b) het afkoelen van de machines in de fabriek -> koelwater




Slide 13 - Diapositive

Verwerken: examenvragen
Wat: kunnen we met wat we nu geleerd hebben examenvragen beantwoorden?

Hoe: 
  • werk alleen en praat dus helemaal niet!
  • lees de vragen door + onderstreep de belangrijke begrippen.
  • wat weet je over deze begrippen?
  • maak de 5 examenvragen binnen de tijd


Hulp: Geen!

Let op: na 8 minuten gaan we vragen nakijken. Je moet dus op tijd klaar zijn!
timer
8:00

Slide 14 - Diapositive

Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
Reflectie:
Hoe hebben jij gewerkt?
Hoe heeft de klas gewerkt?
Hoe deed de juf het?

Leerdoelen:
1. tenminste vijf voorbeelden van watergebruik noemen en aangeven welke twee het meeste water verbruiken;
2. het verschil uitleggen tussen druppelirrigatie en beregening;
3. het verschil uitleggen tussen proceswater en koelwater;
4. uitleggen dat er ruzies over zoetwater kunnen ontstaan.

Check: hebben we (juist) geleerd?
Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de vraag op de laatste slide!


Slide 15 - Diapositive

Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
Check: hebben we (juist) geleerd?
Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de examenvraag




Slide 16 - Diapositive