H6 CHemische industrie antwoorden

1. Leg uit wat adsorptie is.
1 / 33
suivant
Slide 1: Question ouverte
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

1. Leg uit wat adsorptie is.

Slide 1 - Question ouverte

2. Schadelijke stoffen in een gas worden door middel van een adsorptiemiddel verwijderd. Na de adsorptie blijken er nog schadelijke stoffen in het gas te zitten.
Leg uit of het adsorptiemiddel een groot of een klein aanhechtingvermogen heeft.

Slide 2 - Question ouverte

3. Welk adsorptiemiddel word er vaak gebruikt?
A
Broom
B
CO2
C
H2O
D
Actieve kool

Slide 3 - Quiz

4. 1 kg actieve kool kan 500g water adsorberen. Bereken hoeveel kg actieve kool 768g water kan adsorberen.

Slide 4 - Question ouverte

5. Wat is een loopvloeistof?

Slide 5 - Question ouverte

6. Gijs voert een proef uit met papierchromatografie. Hij gebruikt drie stoffen. Stof A: Lost goed op in de loopvloeistof en hecht goed aan het papier.
Stof B: Hecht slecht aan het papier en lost goed op in de loopvloeistof.
Stof C: Hecht slecht aan het papier en lost slecht op in de loopvloeistof.
Welk van de drie stoffen is het snelste omhoog gegaan?
A
Stof A
B
Stof B
C
Stof C
D
Alle drie tegelijk

Slide 6 - Quiz

7. Leg uit wat er word bedoeld met de mobiele fase en de stationaire fase in papierchromatografie.

Slide 7 - Question ouverte

8. Wat word er bedoeld met loopsnelheid?

Slide 8 - Question ouverte

9. Wat gebeurt er als je de papierchromatografie uitvoert van een paarse inkt stip.

Slide 9 - Question ouverte

10. Wat is een synthese?

Slide 10 - Question ouverte

11. Maak deze reactievergelijking kloppend:
ZnS + O2 --> ZnO + SO2

Slide 11 - Question ouverte

12. Wat is het verschil tussen een synthese en een syntheseroute?

Slide 12 - Question ouverte

13. Bij de reactie tussen zinkoxide en koolstof ontstaat er 1,00 kg zink uit elke 3,40 kg zinkoxide.
Bereken hoeveel kg zink er ontstaat bij 450 kg zinkoxide.

Slide 13 - Question ouverte

14. Leg uit wat een blokschema is.

Slide 14 - Question ouverte

15. Wat moet er op de plek van x en y staan?

Slide 15 - Question ouverte

18. Wat zijn hernieuwbare grondstoffen?

Slide 16 - Question ouverte

19. Geef een voor- en nadeel van het recyclen van plastic.

Slide 17 - Question ouverte

20. Welk begrip hoort op de puntjes:
... wil zeggen dat je probeert te voeldoen aan de behoeften van het heden, zonder de behoeften in de toekomst te beperken.
A
Hernieuwbare grondstoffen
B
Groene chemie
C
Duurzaamheid
D
Geen van de bovenstaande

Slide 18 - Quiz

21. Welke dingen doen we dagelijks op het gebied van duurzaamheid? Noem 3 dingen.

Slide 19 - Question ouverte

22. Stel een duurzaam blokschema op van het scheiden van het zout/zand mengsel.

Slide 20 - Question ouverte

23. Welke van de onderstaande stoffen is de meest gebruikte oplosmiddel?
A
Chloor
B
Kwik
C
Water
D
Bloed

Slide 21 - Quiz

24. Leg uit waarom water een goed oplosmiddel is.

Slide 22 - Question ouverte

25. Leg uit wat een oplosmiddel is.

Slide 23 - Question ouverte

26. Waarom zijn vaste stoffen moeilijker te vervoeren?

Slide 24 - Question ouverte

27. Is de soortelijke warmte van water groot of klein?
A
Groot
B
Klein

Slide 25 - Quiz

28. Suzanne heeft water onderzocht in de gas, vloeibare en vaste fase. Is de dichtheid in de gas fase groter of kleiner dan in de vloeibare fase? En bij de vaste fase?

Slide 26 - Question ouverte

30. Waarom duurt het zo lang voordat water is opgewarmd?

Slide 27 - Question ouverte

29. Methaan en water hebben vrijwel dezelfde molecuul massa, hebben ze ongeveer dezelfde kookpunt, zo niet is het hoger of lager?
A
Nee, lager
B
Nee, hoger
C
Ongeveer hetzelfde

Slide 28 - Quiz

31. Met wat geef je de zuurgraad aan?

Slide 29 - Question ouverte

32. Is cola een zuur, base of is het neutraal.
A
Zuur
B
Base
C
Neutraal

Slide 30 - Quiz

34. Anna heeft een vloeistof getest met een universeel indicatorpapier. Het papiertje werd donkerblauw, is de vloeistof dan een zuur, een base of is het neutraal.
A
Zuur
B
Base
C
Neutraal

Slide 31 - Quiz

33. Kees heeft olie geknoeid en wilt het schoonmaken. Wat moet pH-waarde zijn van het schoonmaakmiddel?
A
<7
B
=7
C
>7

Slide 32 - Quiz

35. Welke pH-waarde heeft zure regen?

Slide 33 - Question ouverte