herhaling werkwoordspelling

Nederlands
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-6

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling

In deze les nog een keer de regels 
(vt) en een laatste oefening.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Even oefenen

Slide 4 - Diapositive

Werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 5 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 6 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 7 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 8 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 10 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man bestuurt de auto
B
De oude man bestuurd de auto

Slide 11 - Quiz

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)
De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)
werken 
vergissen
verbazen 
knippen
branden 
beloven

Slide 12 - Question de remorquage

werkwoordspelling
A
George en Bas brandde het hele pand af.
B
George en Bas brandden het hele pand af.

Slide 13 - Quiz

Formuleren
Verwijswoorden: lastige gevallen

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Het meisje waarmee ik op reis ben geweest
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quiz

1. Dat is een fiets, waarmee ik vaak naar de stad ga.
2. Dat is een vriend, waarmee ik vaak afspreek.

'waarmee' is goed
A
in zin 1
B
in zin 2
C
in zin 1 en 2
D
in geen van de zinnen

Slide 18 - Quiz

Waarmee & met wie
A
'Waarmee' verwijst naar personen, 'met wie' verwijst naar dingen
B
'Waarmee' verwijst naar dingen, 'met wie' verwijst naar personen
C
'Waarmee' en 'met wie' mag je door elkaar gebruiken; er zijn geen vaste regels.
D
Je mag in het Nederlands alleen 'waarmee' gebruiken. 'Met wie' is altijd fout.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Dat
Wat 
Het boek ____ we voor Nederlands moeten lezen, is geschreven door een bekende auteur.


Alles ____we bij Nederlands hebben geleerd, helpt ons bij de toets.


De boekenlijst voor de brugklas bevat alles ____ je nodig hebt om goed te beginnen met Nederlands.

Slide 21 - Question de remorquage

Hw wo 16 september
Oefentoets t/m vraag 9, opdrachten uit het boek: blz. 182 

Slide 22 - Diapositive

Doelen deze les
Snap je alle regels? Is het weer duidelijk?

Uitleg duidelijk? Wat kan ik beter doen om jullie te helpen?


Afsluiting

Zijn er nog vragen?



Slide 23 - Diapositive