Kapitel 2 - 1kgt
1 / 17
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Vertaal naar het Duits: de broer
Slide 2 - Question ouverte
Vertaal: de zus
Slide 3 - Question ouverte
Vertaal: de oom
Slide 4 - Question ouverte
Vertaal: de vriend
Slide 5 - Question ouverte
Vertaal: die Mütter
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal: die Schwestern
Slide 7 - Question ouverte
ik
jij
hij, zij, het
wij
jullie
zij, u
ich
du
er, sie, es
wir
sie, Sie
ihr
Slide 8 - Question de remorquage
du
du
du
Sie
Sie
Slide 9 - Question de remorquage
Vertaal: de oma
Slide 10 - Question ouverte
Welk Duits lidwoord hoort bij
Familie
Familie
A
die
B
der
C
das
Slide 11 - Quiz
Bruder
Schwester
Oom
tante
Vater
Mutter
zus
Broer
Onkel
Tante
vader
moeder
Slide 12 - Question de remorquage
die Geschwister
(Bruder und Schwester)
die Eltern
(Mutter und Vater)
die Großeltern
(Oma und Opa)
Slide 13 - Question de remorquage
Combineer de mannelijke en vrouwelijke woorden.
die Mutter
die Tante
die Cousine
das Mädchen
die Schwester
der Vater
der Onkel
der Cousin
der Junge
der Bruder
Slide 14 - Question de remorquage
der (mannelijk)
die (vrouwelijk)
Opa
Oma
Vater
Bruder
Mutter
Tante
Cousin
Cousine
Schwester
Onkel
Slide 15 - Question de remorquage
de
broers-
en
zussen
de ouders
de zus
de oom
die
Geschwister
Geschwister
der Onkel
die Schwester
die
Eltern
Eltern
Slide 16 - Question de remorquage
Had je goed je huiswerk gemaakt voor deze week? Ja of nee en waarom?
