Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Konjunktiv II
Slide 1 - Diapositive
Programm
- Wiederholung Konjunktiv II
Slide 2 - Diapositive
Wat weet je nog over het vormen van de conjunctief?
Slide 3 - Question ouverte
Konjunktiv II
De conjunctief is een bepaalde vorm van het werkwoord, waarmee je kunt uitdrukken dat je iets als onwerkelijk, waarschijnlijk, wenselijk of als potentiële mogelijkheid beschouwt. Vaak gebruik je deze vorm ook om iets beleefd te zeggen.
Nederlands: zou + infinitief (Als ik rijk zouzijn..)
Slide 4 - Diapositive
Er zijn 2 groepen:
Groep 1: werkwoorden met eigen Konjunktiv II-vormen
> zijn, hebben, modale hulpwerkwoorden
Groep 2: alle andere werkwoorden
> vorm van würden + infinitief
Slide 5 - Diapositive
kurze Wiederholung
Übersetzung modale hulpwerkwoorden
Slide 6 - Diapositive
Modale werkwoorden
können
müssen
wollen
wissen
dürfen
mogen, toestemming hebben
weten
kunnen
willen
moeten
( noodzaak)
Slide 7 - Question de remorquage
Sleep het modale werkwoord naar de juiste betekenis
dürfen
wollen
mögen
müssen
sollen
wissen
können
mogen
willen
houden van, lusten
moeten, noodzaak
moeten, bevel
weten
kunnen
Slide 8 - Question de remorquage
Schrijf het rijtje van "würden" (zou) op.
Slide 9 - Question ouverte
zouden - würden
zouden
würden
ik zou
ich würde
jij zou
du würdest
hij/zij zou
er/sie/es würde
wij zouden
wir würden
jullie zouden
ihr würdet
zij zouden/ u zou
Sie/sie würden
Slide 10 - Diapositive
Konjunktiv II: Die Hilfsverben
Slide 11 - Diapositive
Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)
Slide 12 - Diapositive
zou doen: Was __________ du jetzt am liebsten _______?
Slide 13 - Question ouverte
zou hebben: Welche Eissorte _________ Sie denn gerne?
A
hättest
B
hätte
C
hätten
D
würden ...haben
Slide 14 - Quiz
zou mogen: ________ ich vielleicht ein Foto mit Ihnen machen?
Slide 15 - Question ouverte
zou kunnen: __________ wir morgen nicht einfach wegfahren?
Slide 16 - Question ouverte
zou rijden: Am liebsten _______ ich jetzt ans Meer ______.
Slide 17 - Question ouverte
zou willen: Ihr _________ wohl keine neue Couch?
A
würdet mögen
B
möchte
C
möchten
D
möchtet
Slide 18 - Quiz
zou kopen: Wenn es nicht so teuer wäre, _______ ich es sofort _______.
Slide 19 - Question ouverte
Ergänze mit der richtigen Konjunktiv II- form:
______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?
A
hatte
B
hattest
C
hast
D
hättest
Slide 20 - Quiz
Ergänze mit der richtigen Konjunktiv II- form:
Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.
A
mochte
B
möchtet
C
möchte
D
mochtet
Slide 21 - Quiz
Als ik genoeg geld zou hebben, zou ik een paard kopen. (ein Pferd)
Slide 22 - Question ouverte
We zouden dit jaar graag naar China willen reizen.
Slide 23 - Question ouverte
Ich brauche noch Hilfe beim Konjunktiv II
ja
nein
ich weiß nicht
Slide 24 - Sondage
Zou u me dat alstublieft nog een keer uit kunnen leggen ? (erklären)