wk 08: les 2 - 8 tijden van het werkwoord

Donderdag 23 februari - 2GT1
  • 10 minuten stillezen
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!

Boekpresentaties













timer
10:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Donderdag 23 februari - 2GT1
  • 10 minuten stillezen
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!

Boekpresentaties













timer
10:00

Slide 1 - Slide

8 tijden van het werkwoord
  1. ott               5. ottt
  2. ovt              6. vttt
  3. vtt               7. ovtt
  4. vvt               8. vvtt

Slide 2 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.
Ik had gefietst.
Ik zou gefietst hebben.

Slide 3 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.                                     ott
Ik had gefietst.                    vvt
Ik zou gefietst hebben.   vvtt

Slide 4 - Slide

8 tijden van het werkwoord
1. onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees
2. onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las
3. voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen
4. voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen
8. voltooid verleden toekomende tijd (vvtt):
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben

Slide 5 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 6 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 7 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 8 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 9 - Slide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Gezegde: zouden zijn gegaan
2. PV: zouden (verleden tijd) 
3. HWW: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomede tijd. 

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 12 - Slide

Benoem de werkwoordstijd.

Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 13 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 14 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.

A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 15 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

Hoeveel jaar heeft je vriendin in Leiden gewoond?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 16 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 17 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd in de zin: (Schreeuwend) over het veld is mijn broer naar de keeper gelopen.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 18 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 19 - Quiz

Werkwoordstijden

Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 20 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 21 - Quiz

Hoeveel werkwoordstijden onderscheiden we?
A
4
B
6
C
8
D
10

Slide 22 - Quiz

Werkwoordstijden
De docent zou alles al drie keer hebben uitgelegd.
A
ottt = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
vttt = voltooid tegenwoordige toekomende tijd
C
ovtt = onvoltooid verleden toekomende tijd
D
vvt = voltooid verleden toekomende tijd

Slide 23 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


Heb jij ook wel eens de hele dag hetzelfde liedje in je hoofd gehad?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 24 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


En kreeg je het er maar niet uit?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 25 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


Gaan jullie dit jaar nog met vakantie?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 26 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


Hij had de meeste sommen niet goed gemaakt.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 27 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


Waarom zou Google voor de assistent een vrouwenstem gebruiken?
A
ottt
B
vttt
C
ovtt
D
vvvt

Slide 28 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?


Zullen mensen een mannenstem voor Siri minder prettig vinden?
A
ottt
B
vttt
C
ovtt
D
vvvt

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

https://create.kahoot.it/details/dd2ad909-013e-46a5-8631-7b5cfae49eb8 

Slide 31 - Slide