wk 08: les 1 - Fictieopdracht / 8 tijden van het ww

Dinsdag 21 februari - 2GT1
  • 10 minuten stillezen
  • Hoe ziet periode 3 eruit?
  • Fictieopdracht uitleggen
  • Aan de slag!













timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dinsdag 21 februari - 2GT1
  • 10 minuten stillezen
  • Hoe ziet periode 3 eruit?
  • Fictieopdracht uitleggen
  • Aan de slag!













timer
10:00

Slide 1 - Slide

Periode 3
Week 10 - Dinsdag 7 maart - SO 8 tijden van het werkwoord

Week 14 - Donderdag 6 april - Repetitie moeilijke woorden KERN H1-15

Doorlopend vanaf week 12 - Boekpresentaties (SO-cijfer)

Slide 2 - Slide

Aan de slag!
Vul de link in die in Classroom staat, over de boekpresentatie.

Maak de vragen op de volgende slides, over de 8 tijden van het werkwoord. 

Slide 3 - Slide

8 tijden van het werkwoord
  1. ott               5. ottt
  2. ovt              6. vttt
  3. vtt               7. ovtt
  4. vvt               8. vvtt

Slide 4 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.
Ik had gefietst.
Ik zou gefietst hebben.

Slide 5 - Slide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.                                     ott
Ik had gefietst.                    vvt
Ik zou gefietst hebben.   vvtt

Slide 6 - Slide

8 tijden van het werkwoord
1. onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees
2. onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las
3. voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen
4. voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen
voltooid verleden toekomende tijd 8. (vvtt):
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben

Slide 7 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 8 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 9 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 10 - Slide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 11 - Slide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Gezegde: zouden zijn gegaan
2. PV: zouden (verleden tijd) 
3. HWW: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomede tijd. 

Slide 13 - Slide

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 15 - Quiz

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 16 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 17 - Quiz

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide